Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

VERBODEN TE VERBIEDEN?

Simchat Tora - Vreugde der Wet

“Il est interdit d’interdire” – verboden te verbieden. Die leuze was mijn eerste kennismaking met de rebelse geest die in mei 1968 in Frankrijk uit de fles kwam. De zin kwam spontaan bij me naar boven toen ik de bijbelteksten las die we zojuist hoorden. En inderdaad: als we goed kijken, beste medeparochianen, zijn er wel parallellen te vinden.

De jaren 60 waren de jaren van verzet tegen regels en wetten, in de maatschappij, maar vooral ook in de kerk, want daar ging het vaak om voorschriften waar niemand de reden meer van wist of de noodzaak van inzag. Met als gevolg dat er soms de meeste bizarre uitzonderingen gemaakt konden worden. Zo golden de vastenwetten in de Veertigdagentijd niet voor reizigers, want wie reist moet goed eten. Maar hoe definieer je dan reizen? Ehhh, van de ene plaats naar de andere gaan? Heerlijk als je dan in Amstelveen in de Augustinusparochie woont – dan ga je toch gewoon naar Amsterdam? Het is maar even lopen en dan mag je toch alles eten. Het is precies tegen dit soort hypocriete letterknechterij dat Jezus in het evangelie van vandaag van leer trekt. Dat wil echter nog niet zeggen dat Hij de bron van de regels ter discussie stelt of bedoelt dat we wel zonder regels kunnen leven. Maar kijken we eerst eens wat Mozes in de eerste lezing over de wet zegt (Deut. 4: 1-8).

In eerste instantie zou je kunnen denken dat het gaat over een concrete, materiële beloning voor goed gedrag: als het volk Israël de wet nu maar onderhoudt, dan zal God het een eigen land geven. Maar dat bedoelt Mozes niet. Als hij spreekt over ‘voorschriften’, ‘bepalingen’ en ‘geboden’ klinkt dat in onze oren heel streng en dwingend, maar het Hebreeuwse woord ‘Tora’ heeft een veel positievere bijklank. Het betekent zoiets als ‘vingerwijzing’, ‘richtingaanwijzer’. De wetten zijn dus geen hinderlijke obstakels, integendeel: ze bieden hulp en houvast tijdens de reis op weg naar het beloofde land, op weg naar God.

Op nog een andere manier maakt Mozes duidelijk dat het onderhouden van Gods wet het leven van de Israëlieten positief zal kleuren: wie handelt naar de wet, zegt hij, vergaart inzicht en verstand en zal daarom door anderen benijd en bewonderd worden. God is die mens zo nabij dat iets van de oneindige wijsheid van de Eeuwige op hem afstraalt.

Uit de hele redevoering van Mozes spreekt vooral een gevoel van geborgenheid en ook een zekere trots. Door Zijn wetten aan Israël toe te vertrouwen is God ongelooflijk dichtbij gekomen. Vandaar ook het feest Simchat Tora – Vreugde der Wet: dat kleine Israël kan uitgroeien tot een machtig volk, omdat ze met het onderhouden van Gods wetten zullen tonen hoe de relaties tussen God en mens en tussen de mensen onderling bedoeld zijn.

Het is deze gelovige en vooral ook blije grondhouding die Jezus mist bij de Farizeeën en de Schriftgeleerden. In zijn evangelie plaatst Markus Jezus’ tirade tegen hen na een groot aantal wonderverhalen: tweemaal een storm op het meer die gaat liggen, het uitdrijven van onreine geesten, de opwekking van het dochtertje van Jaïrus met tussendoor de genezing van de vrouw die aan bloedvloeiingen lijdt, de broodvermenigvuldiging en nog vele, niet nader gespecificeerde genezingen. Het is dus niet zo verbazingwekkend dat Jezus veel volgelingen krijgt. En al evenmin dat die volgelingen, ja zelfs de leerlingen, niet allemaal even recht in de leer zijn – en dat is een doorn in het oog van de Farizeeën en Schriftgeleerden. Jaloers als ze zijn, proberen ze Jezus te betichten van ketterij. Maar Jezus is niet onder de indruk van hun argumenten; Hem deren de vermeende overtredingen van Zijn volgelingen niet. Wat Hem wel mateloos irriteert is het ‘buitenkantgeloof’ van de Farizeeën en Schriftgeleerden. Ze houden zich scrupuleus aan alle regels en voorschriften en denken dat ze daarom beter zijn dan anderen. Op die manier, aldus Jezus, reduceer je de richtingaanwijzers van God tot een ‘mensenwet’, een systeem van bepalingen dat contact met God juist in de weg staat omdat het vooral rekening houdt met het ‘menselijk opzicht’. Dan worden wetten een keurslijf dat mensen gevangen houdt in plaats van bevrijdt, zuurpruimen van hen maakt in plaats van blije en gelukkige mensen.

Daarmee wil Jezus niet zeggen dat we maar een beetje kunnen doen waar we zelf zin in hebben. Nee, Hij wil de Farizeeën en de Schriftgeleerden in herinnering brengen waar die wetten en voorschriften wel voor bedoeld zijn, namelijk om werkelijk contact tussen God en mens mogelijk te maken. De wetten helpen namelijk om wat Hij ‘kwade gedachten’ (Mc. 7: 21-22) noemt uit te bannen. Jezus geeft er twaalf concrete voorbeelden van. Het zijn zware woorden – moord, hebzucht, losbandigheid, godslastering – en eigenlijk vind ik die woordkeus best gevaarlijk. Want wat dacht ik toen ik de tekst las? “Oh, dat doe ik allemaal niet, zit wel goed.” En daarmee was ik dus net zo’n Farizeeër als de personages uit het evangelie van vandaag. En zijn we dat niet allemaal van tijd tot tijd? Ook zonder fysiek geweld kunnen we immers iemand vermoorden – “het pestseizoen is weer begonnen”, kopte de NRC dit weekend. Hoeveel kinderen en pubers zullen er dit schooljaar weer deuken voor het leven oplopen omdat ze van hun klasgenootjes niet zichzelf mogen zijn? En pleegde niet onlangs een docente zelfmoord omdat ze door haar collega’s systematisch werd getreiterd?

Ook zonder de mensenrechten te schenden kunnen we immers kwaadaardig zijn. Genieten we ervan als een collega berispt wordt omdat hij fouten heeft gemaakt? Of bieden we aan, hem een handje te helpen? Kijken we vooral naar iemands hebbelijkheden om daar vervolgens lekker over te roddelen of zoeken we het goede in onze medemens?

Ook zonder vloekend en tierend door het leven te gaan of mensen die een ander geloof hebben te beledigen kunnen we immers godslastering plegen – namelijk door dat te doen waar Mozes voor waarschuwde: tittels en jota’s aan Gods wet toevoegen, er onze eigen draai aan geven.

In feite heeft Jezus het vandaag dus over ons geweten en zonder het expliciet te zeggen maakt Hij de omstanders duidelijk dat alle wetten van God één gemeenschappelijke noemer hebben: de onderlinge liefde. Als we die in ons hart en ons geweten griffen, hebben we een onfeilbaar kompas voor onze weg door het leven en dan blijken alle details waar de Farizeeën en de Schriftgeleerden het zo druk mee hebben van ondergeschikt belang.

Een anekdote tot slot ter illustratie van het voorafgaande. Op een mooie zondagmorgen preekte een pastoor over Jezus’ voorschrift: “Als je je offergave naar het altaar brengt, en je herinnert je daar dat je broeder iets tegen je heeft, laat dan je offergave daar voor het altaar achter, en ga je eerst verzoenen met je broeder, en kom dan terug om je offergave te brengen” (Matt. 5: 23-24). Opeens miste hij een van de misdienaars, maar vlak voor de consecratie schoof het ventje weer aan bij de altaartafel. “Waar was je nou?”, vroeg de pastoor later, “werd je niet lekker?” – “Nee, ik had ruzie gemaakt met mijn zusje, dus dat ben ik eerst effe goed gaan maken”, was het antwoord. Hij nam de tekst letterlijk, maar dat jochie had wl begrepen wat Mozes en Jezus bedoelen met de wet van God als beste richtingwijzer in je leven. Laten we zijn voorbeeld maar volgen. AMEN.


© Marjolein van Tooren