NIEMAND HEEFT OOIT GOD GEZIEN?
“Wie is God? God is geest, omdat Hij wel verstand en vrije wil, maar geen lichaam heeft. Daarom kunnen wij Hem ook niet zien.” Een citaat, beste medeparochianen, uit het antwoord op vraag 11 van de oude catechismus. Velen van u zullen het nog uit het hoofd hebben moeten leren en zich hebben afgevraagd wát ze nu eigenlijk leerden. Op zich is het antwoord natuurlijk correct: niemand van ons en van de ontelbare generaties voor ons heeft God de Vader ooit met eigen ogen gezien. In het Oude Testament al, wanneer Mozes op de berg Horeb aan Jahweh vraagt of hij Hem mag zien, luidt het antwoord: “Mijn gezicht zul je niet kunnen zien, want geen mens kan Mij zien en in leven blijven [...] Als dan Mijn majesteit voor je langs gaat, zal Ik je in een kloof laten schuilen en Mijn hand beschermend voor je houden tot Ik voorbij ben. Als Ik Mijn hand weghaal, zul je Mij van achteren zien; Mijn gezicht mag niemand zien.” (Exodus 33: 20, 22-23). God zien is dus iets voor later, voor na onze dood. Maar - met alle respect voor ons katholiek erfgoed - ik denk toch dat Jezus, in het evangelie van vandaag, het antwoord uit onze oude catechismus nuanceert.
De tekst uit Matteüs die we zojuist hoorden is de afsluiting van een lange passage waarin Jezus, vlak voor zijn lijden en dood, over het einde van de wereld spreekt. Daarbij geeft Hij de leerlingen, in de vorm van parabels, een aantal wijze lessen.
Hij roept hen op alert te zijn op de tekenen: zoals het uitlopen van de vijgenboom aangeeft dat de zomer in aantocht is, zo zullen oorlog, hongerdood, aardbevingen en andere rampspoed signaleren dat Zijn wederkomst nabij is.
Hij spoort hen aan waakzaam te zijn, net als de huiseigenaar die rekening moet houden met de komst van een dief in de nacht en net als de bruidsmeisjes die niet weten wanneer de bruidegom zal komen en dus voldoende olie moeten meenemen om hun lampen brandende te kunnen houden.
Hij waarschuwt hen dat ze zich moeten inspannen en de talenten die hun zijn toevertrouwd benutten.
Met deze dreigend klinkende gelijkenissen maakt Jezus de leerlingen duidelijk dat we de keuzes die we in het leven hier op aarde maken serieus moeten nemen: het zijn kwesties van nu of nooit, van leven of dood, van voor of tegen God; en als we op onze daden beoordeeld worden krijgen we geen tweede kans. Over dat laatste oordeel gaat het vandaag. Jezus zet Zichzelf neer als de Koning-Rechter en legt uit hoe Hij de mensen zal beoordelen, welke normen Hij hanteert en wie aan die normen voldoen. Maar valt daar dan nog iets aan uit te leggen? Jezus had toch net verteld dat het gaat om geloven in God en daarnaar handelen? Dat is waar, maar met Zijn uitleg komt Jezus de leerlingen en ons tegemoet: God is immers onzichtbaar en Jezus begrijpt dat het makkelijker is in Zijn Geest te handelen als we zien voor wie we dat doen. Daarom komt Hij met de concrete voorbeelden van 'de geringsten van Zijn broeders' - mensen die honger of dorst hebben, vreemdeling zijn, naakt, ziek of gevangen.
Helaas is deze tekst zo bekend dat we het risico lopen te vergeten dat we hem steeds weer moeten doordenken en actualiseren, ons moeten blijven afvragen wie Jezus eigenlijk bedoelde. Natuurlijk gaat het verhaal over missionarissen die hun eigen salaris spenderen aan voedsel en medicijnen voor de mensen in het land waarnaar ze uitgezonden zijn. Natuurlijk gaat het over zorgzame artsen in ziekenhuizen en verpleeghuizen, over betrokken juridisch medewerkers in gevangenissen en asielzoekerscentra. Maar het ging Jezus niet alleen om mensen die zichtbaar lijden, maar ook om hen die tegen ons zeggen:
- mijn man is werkloos, mijn eigen baan bedreigd en we hebben nog drie jonge kinderen. Ik ben een van de velen, ik weet het, maar ik ren mezelf voorbij, ik honger naar wat aandacht voor mijn verhaal, naar een beetje bemoediging, zodat ik weer kan hopen op een keer ten goede;
- de collega aan wie ik mijn diepste geheim had verteld, die ik dacht te kunnen vertrouwen, heeft alles doorverteld en belachelijk gemaakt. Ik voel me naakt, in mijn hemd gezet en durf haast niet meer naar mijn werk;
- de leraren hebben hun mond vol over pestprotocollen, maar mijn boeken belanden nog steeds in de sloot, ze lachen om mijn kleren, schelden me uit voor dikkerdje en zetten rare foto's van me op Facebook. Ik zie mijn klasgenoten lol maken, maar mij sluiten ze buiten. Ik voel me een vreemdeling op school;
- door mijn handicap voel ik me afgeschreven en nutteloos, ik voel me tekortschieten in een maatschappij van mooie, sportieve, geslaagde mensen die enkel succesverhalen vertellen; ik ben wanhopig op zoek naar de zin van mijn leven, maar waar vind ik een luisterend oor en goede raad?
- ik wil het weer goed maken met mijn broer en zus, want ik mis ze en die ruzie, die ging eigenlijk nergens over, maar ik durf niet en kan de woorden niet vinden; ik zit gevangen in mijn onmacht;
- de liefste in mijn leven is gestorven en daarmee is alle glans van mijn bestaan af; ik weet niet hoe ik verder moet.
Laten we daarom, zo meteen bij het koffiedrinken in de parochiezaal, straks als we weer thuis zijn, maandag op ons werk, gehoor geven aan die oproep van God die tegen ons zegt:
“Ik heb gehoord dat velen van jullie zitten te wachten op een wonder;
een wonder dat Ik - jullie God - de wereld zal redden.
Hoe zal ik redden zonder jullie handen?
Hoe zal ik rechtspreken zonder jullie stem?
Hoe zal ik liefhebben zonder jullie hart?
Vanaf de zevende dag heb ik alles uit handen gegeven.
Heel Mijn schepping en Mijn wondermacht.
Niet jullie, maar Ik wacht nu op een wonder.” AMEN
© Marjolein van Tooren