Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

ONAANRAAKBAREN

melaatsen

Vandaag hebben we geluisterd naar het derde genezingsverhaal op en rij in het eerste hoofdstuk van Marcus. Eerst de genezing van een bezetene, vorige week de genezing van de schoonmoeder van Simon Petrus en andere zieken en dan vanmorgen de genezing van een melaatse.

Melaatsheid is een huidziekte. De huid is niet alleen de oppervlakte van ons lichaam. Onze huid vormt ook het contactpunt met de wereld om ons heen, onze buitenwereld. Onze huid slaat een brug naar andere mensen. Maar niet ieder van ons heeft dezelfde huid. Er zijn er onder ons parochianen, die een gevoelige huid hebben, anderen een ruwe huid. Sommigen van ons hebben zelfs een huid zo dik als een olifant. Soms proberen we in elkaars huid te kruipen, of iemand zijn vel over de oren halen. En er zijn mensen die elkaar met huid en haar wel willen opeten. Alles gaat goed, als je elkaar niet te dicht op de huid zit of als je elkaars huid maar niet vol scheldt. Er zijn mensen die hun huid duur verkopen. En natuurlijk moet je van de beer de huid niet verkopen voordat je hem geschoten hebt.

Onze huid is ons contact met mensen. Pijnlijk als er dan iets mis is met je huid. In Jezus' tijd was dat de melaatsheid. Een ziekte, die in onze tijd vrijwel is overwonnen. Hoewel, in bijvoorbeeld Afrika, komt de ziekte nog steeds voor. Afschuwelijk om te zien hoe de huid langzaam wegrot. En dan gaat het nog wel om een ziekte, waarvan de bestrijding niet eens zoveel kosten met zich meebrengt. In de tijd van Jezus waren melaatsen de onaanraakbaren. De angst voor besmetting maakte mensen onbarmhartig en bitter. Melaatsen moesten met een belletje lopen, zodat iedereen wist dat ze er aankwamen. Als ze dat niet deden, werden ze met stenen bekogeld. Ze hoorden er niet meer bij. Ook mochten ze niet meer deelnemen aan de eredienst, want voor God waren ze ook onrein en onaanraakbaar.

Tegen deze achtergrond begrijpen we waarom het zo bijzonder was dat de melaatse op Jezus afkwam. ‘Op genade of ongenade, ik zal red-mij, red-mij roepen’, kwam hij op Jezus af. ‘Als u wilt kunt u mij genezen’, zegt hij tegen Jezus. Zo spreekt hij zijn geloofsbelijdenis uit. Jezus kijkt naar hem als zijn eigen broer. ‘En zijn gemoed schoot vol’. Hij zegt: ‘Natuurlijk, wil ik dat: genees!’. En Hij voegt eraan toe: ‘Vertel het niemand, behalve aan de priesters. Hen heb je nodig voor je gezondheidsverklaring’.

Jezus had vanuit eerdere genezingen geleerd welke misverstanden en volksoplopen genezingen zouden veroorzaken, als het bekend werd. Hij vraagt de man zijn mond te houden. Maar dat kon hij niet. Hij vertelde het aan iedereen, links en recht en overal. Zo kwam zijn genezing niet verder dan de huid. Niet bij wat er onder zit: de genezing van Zijn hart. En hoewel Jezus de eenzaamheid opzocht, kwamen ze weer, met honderden, duizenden tegelijk. Jezus steekt zijn handen uit en maakt zijn handen vuil aan de melaatse. Zo brengt hij iemand die aan de rand terecht was gekomen weer terug in de kring. Zoals dat eeuwen later gebeurde op het eiland Molokai, waar Pater Damiaan de Veuster zich solidair verklaarde met de melaatsen, onaanraakbaren, tot hijzelf melaats, onaanraakbaar werd.

In onze westerse wereld is melaatsheid vrijwel overwonnen. Maar de nieuwe melaatsen, de nieuwe uitgestotenen, staan al weer in een lange rij. Zie ze staan, de lijders aan aids, de drugverslaafden, de prostituees, de asielzoekers. We zijn ze liever kwijt dan rijk. Zie ze staan, de onaanraakbaren, de vele buitenlanders. Ze hebben het moeilijk en zijn zo kwetsbaar. In een wereld die steeds rijker wordt, nemen de onaanraakbaren in steeds meer in aantal toe. Zie ze staan: de armen van de krottenwijken in Latijns-Amerika, de honderdduizenden zwerfkinderen, de miljoenen kinderen zonder ouders en familie.

En in onze eigen wereld? In onze eigen samenleving die rijker en rijker wordt, doen we het op een andere, verfijndere manier. Als je ziek wordt, komen ze bij je op bezoek. Maar als het wat lang duurt, raak je zo in de vergeethoek. Voor onze bejaarden: het gevaar voor isolement groeit, omdat ze soms weken moeten wachten op een hartelijk bezoek van kinderen, vrienden en familie. En onze gehandicapten zijn ook niet altijd welkom in onze restaurants.

God wil dat geen mens een eiland is. Hij raakt de huid aan, maakt zo opnieuw contact en haalt mensen uit hun isolement. En tot op de dag van vandaag denk ik dat een uitgestoken hand vaak beter werkt dan welke pil of poeier ook. Jezus raakte de melaatse aan. Een huivering ging door de omstanders. ‘Zoiets doe je toch niet? Dat is vrágen om moeilijkheden!’. Later is het voor zijn vrienden duidelijk geworden: God zelf is hier aan het werk. Want de naam van God zegt in de joodse taal juist: verbondenheid, nabijheid. Zo was zijn naam toch: Emmanuël - God-met-ons.

Melaatsheid, elkaars onaanraakbaren? Welke mensen zie ik niet staan? Wie tellen er eigenlijk niet mee? Welke groepen, welke mensen laten we graag in de verdomhoek zitten? Soms voelen we onszelf als melaatsen. Dan trek je je terug bij elke kritiek, dan voel je je zwaar ondergewaardeerd. Dan sluit je je op in jezelf, word je onaanraakbaar, onbereikbaar voor anderen. Jezus zegt: overwin die angst, zonder je niet af, kruip niet in je iso¬lement, laat je zien! Net als Jezus kunnen we zó reinigend met elkaar omgaan. Door elkaar te bemoedigen en te bevestigen, door aansluiting te blijven zoeken bij God en bij elkaar. En als we dat doen, zal de Levende zich bij ons aansluiten!

© Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken RK Amstelland
Locatie Augustinus