Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

JE KOMT HET MAAR EENS TERUGHALEN

Het einde van een gezellig avondje: ‘Nou, tot ziens dan, bedankt voor alles en je komt het maar eens terughalen!’ Misschien is 't niet helemaal zoals het hoort ‘je komt het maar terughalen!’, maar het is vaak wel gemeend en dat maakt al heel wat goed. Nu moet u dat ‘terughalen’ niet al te letterlijk opvatten, zoals die man deed, die in een kerkgebouw de collectebussen leegde, onder het motto: ‘Ik heb in mijn leven al heel wat aan de kerk gegeven, ik kom het nu maar eens terughalen!’ Hoewel die man wel familie van ons is. Dat zijn mensen die hun hele leven lang trouw hun plichten vervullen en denken dat ze aan het einde van het leven bij God iets kunnen ‘terughalen’. Godsdienst is voor hen niets anders dan: hoe maak ik vrienden en goede relaties. Hoe kan ik zó geven dat ik het later weer eens kan terughalen?

Nu zijn er tal van mensen die niets kunnen ‘terughalen’, omdat ze niets te geven hebben. In de Derde Wereld zwerven er miljoenen kinderen 's nachts door de straten, op zoek naar wat eten en drinken. In de wereldstad New York sterven elk jaar duizenden mensen langs de weg, komen om door de vrieskou, of van honger en dorst. Zelfs in ons eigen Amsterdam liggen er mensen in portieken en langs de muren van het Centraal Station. Wat kunnen zijn terughalen?

Overal in de wereld liggen er zomaar mensen langs de weg, een paar schamele bezittingen naast zich, armzalig en pover gekleed, of liever: met wat lompen bedekt. Tussen al 't gewoel van haastige mensen roerloos, blijkbaar in een diepe, vaste slaap, onbekommerd en zorgeloos. Je hoort de mensen denken: zo'n mens wil toch niet anders, is toch niet te helpen! Laat hem maar rustig liggen. Metro's en bussen rijden af en aan, boten varen voorbij. Toch is het een mens zoals wij, een mens ergens geboren, een echt menselijk wezen met eigen gevoel en verstand, met zijn eigen verdriet en verlangen, zijn eigen geschiedenis.

Niemand heeft hem nodig, niemand die op hem wacht. Hij spreidt zijn bed - op de straat. Hij dekt zelf zijn tafel - op een bank in een park, of in de portiek van een kerk. Maar wat zit er achter zo'n leven? Hoe is zo'n mens zover gekomen dat hij overal en nergens is thuisgeraakt? Vervuld van wantrouwen tegenover alle mensen, van de andere kant vertrouwt hij de wereld zó, dat hij zich rustig op straat te slapen legt. Het leven raast aan hem voorbij, hij heeft er niets mee te maken. Hij kent alle straten en sloppen van de stad, maar hij is en blijft een vreemde.

Ook Jezus van Nazareth is zo'n vluchteling geweest. Een mens die zelfs geen steen had om zijn hoofd op neer te leggen. Als kind was hij op de vlucht met zijn ouders voor de dreigende hand van koning Herodes. Als jongeman van nauwelijks dertig is Hij niet veilig voor de listen van Farizeeën en Schriftgeleerden. Er is - toen niet en nu niet - geen plaats voor idealisten in onze wereld. Er is geen plaats voor mensen die kleine mensen belangrijker vinden dan de gevestigde machten. Aan het einde van zijn leven zoekt Jezus doelbewust het hol van de tegenstanders op. Hij ging, zo vertelt het evangelie, vastberaden op weg naar Jeruzalem, hoewel Hij wist wat Hem daar te wachten staat.

Jezus is de pijnlijke keuze niet uit de weg gegaan. Veertig dagen en nachten heeft Hij zich in de woestijn voorbereid en weerstand geboden aan de bekoringen van macht, aanzien en welstand. Hij kiest voor de smalle weg van God, en laat de brede menselijke weg links liggen. Hij heeft er alles aan gedaan om het lot van mensen te verbeteren. Daarom onderging Hij ook het lot van alle wereldverbeteraars. In deze vastentijd horen wij hoe Jezus op weg gaat naar Jeruzalem, als een zieke die pas van de dokter te horen heeft gekregen dat Hij niet lang meer te leven heeft. Hij gaat zijn weg, helemaal alleen. Niemand kan Hem ondersteunen, want die laatste tunnel moet elk mens alleen door. En je geliefden zien met tranen in hun ogen hoe jij verdwijnt in het duister van de dood.

Ook Jezus is op weg naar zijn levenseinde. Hij zoekt zijn troost in het gebed. Drie van zijn vrienden mogen mee: Petrus, Jacobus en Johannes. Het zijn dezelfde drie die later met Hem de Hof van Olijven zullen binnengaan. Deze enthousiaste mensen vallen in slaap. Het oude liedje: enthousiast zijn is niets, maar wat blijft ervan dat enthousiasme over in het uur van beproeving? Ons enthousiasme van het eerste uur slijt. We gaan weer over tot de orde van de dag. Het is de ervaring van menige zieke, weduwnaar of weduwe: ‘We komen weer eens gauw langs, Mien’. En de belofte wordt bezegeld met een ferme klap op je schouders. Maar dan ontdek je dat de aandacht langzamerhand terugloopt, de bezoeken worden zeldzamer. Als de actualiteit verdwenen is, verdwijnt ons enthousiasme. En God kijkt toe vanuit zijn hoogte en zal je ooit aan de schouderklop herinneren, want wat jij vergeet beschouwt Hij als zijn belofte.

Jezus bidt op de berg. Niet omdat Hij verwacht dat God zijn dodelijke weg zal ombuigen. Zijn kruisweg zal niet omgebogen worden. Maar wel krijgt Hij letterlijk kracht naar kruis. Dezelfde God die zijn belofte heeft gehouden tegenover Abraham, tegenover Mozes en Elia, zal Hem er ook wel doorheen slepen. Bidden buigt je lijdensweg niet om. Maar soms mogen we bij een ernstige zieke ervaren: wat is er met jou gebeurd? Bidden verandert de ziekte niet, maar misschien wel de zieke. Het gebed helpt Jezus niet van zijn lijden af, maar het sleept Hem er doorheen. Het gebed als een lichtkolom in de woestijn, door de donkere dagen van je leven.

God heeft niet het gezicht van een Geslaagde, van een Machtige. God heeft het gelaat van een zwerver, het voorkomen van een vluchteling. Zo ontstaat er geloof, hoop en liefde, waar mensen allang niet meer in God, in elkaar of in zichzelf geloven. Vanuit Jezus geweldige ervaring op de berg Thabor mogen we weten dat God tegen Jezus zegt: Jij hebt je leven gegeven voor de minsten der mijnen? Je mag het bij Mij terughalen!’

© Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken RK Amstelland
Locatie: H.Augustinus