St. Augustinuskerk glas-in-lood H.Geest

Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

De titel van de overweging

Noveenboekje van de Heilige Gerardus Majella

Toen ik de lezingen van vandaag doorlas, beste mede-parochianen, sprongen mijn gedachten zo’n 30 jaar terug, naar het overlijden van mijn oma Gieben. In de twaalf jaar daarvoor had ik een heel bijzondere band met haar opgebouwd, juist ook door onze gesprekken over het geloof. Oma had een rotsvast Godsvertrouwen en kon in haar katholieke-meisjeskostschool-taal moeilijke vragen heel goed beantwoorden. Bij het leeghalen van haar flat vond ik onder haar hoofdkussen het bidprentje van mijn opa, zorgvuldig in een stofdoek gevouwen tegen het kreukelen, en een plastic zakje met daarin een levensbeschrijving van de Heilige Antonius, een beduimeld bundeltje gebeden voor Roomsch-katholieken en een noveenboekje ter ere van de Heilige Gerardus Majella, de broeder redemptorist uit de 18e eeuw. Dat laatste was helemaal gescheurd en uit de band gevallen – letterlijk stuk gebeden. Hoewel ik wist dat dit daar allemaal lag, ontroerde het me opnieuw en het noveenboekje ligt alweer heel lang op mijn eigen nachtkastje. Een willekeurige voorbijganger zou het ongetwijfeld bij het oud papier gooien, maar voor mij heeft het een meerwaarde. En die stijgt uit boven de puur emotionele van een herinnering aan een lieve en wijze oma. Waarom vertel ik dit? Wat is de relatie met de Bijbelverhalen van vandaag? Laten we eens kijken naar de teksten.

In de drie lezingen van vanochtend zien we een vergelijkbaar patroon: afdwalen of bewust weggelopen van wat werkelijk van waarde is, gezocht worden of tot inkeer komen, en de relatie herstellen.

De passage uit Exodus is een fragment uit de tocht van de Israëlieten door de Sinaïwoestijn. Jahweh had met hen een verbond gesloten: hij had hen bevrijd uit de slavernij in Egypte en tien woorden aangereikt als hulp en steun bij de jarenlange tocht naar het beloofde land. Maar de Israëlieten, afgemat en ontmoedigd, voelen de aanwezigheid van Jahweh niet meer en kiezen voor de schone schijn, een zichtbare en tastbare God in de vorm van het gouden kalf. De eerste reactie van Jahweh is begrijpelijk: Hij is woedend en dreigt met vergelding. Maar dan komt Mozes tussenbeide en weet Jahweh in zijn zwakke plek te raken – de liefde, de bijzondere relatie die God met het volk van Israël is aangegaan. En onmiddellijk krabbelt God terug.

De eerste brief die Paulus aan Timóteüs schrijft, begint met een stevige waarschuwing tegen dwaalleraren en zondaars. Pardon, zou je denken, had diezelfde Paulus niet ingestemd met de executie van Stefanus die zo de eerste christelijke martelaar werd? Paulus was niet bepaald een lieverdje geweest en had de volgelingen van Jezus te vuur en te zwaard vervolgd. Maar toch wordt hem dat, zoals we vandaag hoorden, niet zwaar aangerekend, integendeel: vanaf het moment dat hij zich aansluit bij de beweging van Jezus, ervaart hij de “barmhartigheid en genade” van God, met Wie hij een persoonlijke band opbouwt.

Ook de parabels die Jezus in het evangelie vertelt, gaan uiteindelijk over de relatie tussen God en mens, al lijkt dat op het eerste gezicht niet zo. De verhalen over het verdwaalde schaap en de zoekgeraakte drachme zijn een inleiding op de overbekende gelijkenis van de verloren zoon die we vandaag niet lazen, maar die we niet los kunnen zien van de andere twee. Het verdwaalde schaap zal het in zijn eentje zeker niet redden: als het al niet van de honger omkomt, zal het wel ten prooi vallen aan roofdieren. Zonder de 99 andere schapen kan het niets, heeft het geen betekenis. Dat heeft de herder begrepen en daarom gaat hij op zoek naar het diertje; die 99 anderen kunnen wel even zonder hem, want die hebben steun aan elkaar. Met die ene drachme is het eigenlijk niet anders: het muntje alleen heeft weinig waarde, maar samen met de negen andere zal het de vrouw wellicht in staat stellen iets te kopen wat ze dringend nodig heeft. Daarom gaat ze er met zoveel ijver naar op zoek. Overgezet naar de relatie die God met ons is aangegaan: God blijft altijd naar ons op zoek, ook als we onszelf totaal passief opstellen. Gods wereld is niet compleet, als er ook maar één mens ontbreekt, want dan kan Hij Zijn plannen niet voltooien.

Het verhaal van de opstandige puber gaat eveneens over zoeken en terugvinden, maar hier krijgt het ‘verloren schaap’ een actievere rol toebedeeld. De jongste zoon kiest zijn eigen weg en de vader zal daar ongetwijfeld verdriet over hebben gehad, maar geeft hem wel de vrijheid. Na een vrolijk leventje van Wein, Weib und Gesang, komt de jongen toch tot de ontdekking dat dit allesbehalve bevredigend is. Overgezet naar de moderne tijd: je levensgeluk vind je niet in een snelle carrière, vluchtige relaties, af en toe een xtc-pil en 5000 volgers op Instagram. De zoon keert dan ook op zijn schreden terug. En al op die terugweg ziet hij zijn vader staan, die hem verwachtte en dus blijkbaar wel naar hem op zoek was. Menselijkerwijs gesproken heeft de vader alle reden om boos te zijn, maar hij is alleen maar blij dat zijn jongste zoon de waarde ontdekt heeft van wat de oudste al lang gezien had – een leven dicht bij de vader. En dan gaat het dus niet over diens materiële rijkdommen, maar over liefde, geborgenheid, vrijheid.

Uit de opstelling van God jegens het rebelse volk in de woestijn en de gewelddadige Paulus en vooral ook uit de houding van de vader jegens zijn losbandige zoon, wordt duidelijk dat God ons niet geschapen heeft als marionetten die vastzitten aan een touwtje en maar precies te doen hebben wat Hij wil, zonder daar zelf invloed op uit te kunnen oefenen. Nee, God wil dat wij uit vrije wil voor Hem kiezen. De afwachtende houding van de vader betekent dus niet dat hij ongeïnteresseerd, niet betrokken is. Integendeel: wij kunnen niet zonder God, maar zoals ook de verhalen over het verdwaalde schaap en de zoekgeraakte drachme lieten zien: God kan ook niet zonder ons. De Karmeliet Kees Waaijman formuleert het als volgt: “Niet alleen de terugkerende zondaar herleeft, ook God zelf herleeft. Op hetzelfde moment dat de zondaar terugkeert naar de Bron, gaat de Bron stromen. Op hetzelfde moment dat wij ons keren naar het Licht, gaat het Licht stralen.” Vandaar dat de vader in de parabel tegen zijn oudste zoon zegt: “alles van mij is ook van jou”. Als wij ingaan op de uitnodigende houding van God en in ons leven dicht bij Hem blijven, zullen wij Zijn aanwezigheid ervaren, in ontmoeting met anderen, in troostvolle nabijheid en ook in verhoring van onze gebeden.

Maar de verhalen van vandaag gaan niet alleen over de opstelling van God. Ik denk dat het evenzovele uitnodigingen zijn om Zijn voorbeeld te volgen en te blijven zoeken naar dat familielid dat zegt geen contact meer te willen, naar die buurvrouw die je een keer onsterfelijk beledigd heeft, naar die zoon die zijn eigen sociale leventje belangrijker lijkt te vinden zijn ouders.

En misschien zijn de sleutelwoorden bij dat alles wel: vanzelfsprekendheid en inlevingsvermogen, want wie weet ooit precies wat de ander bezielt? Twee vriendinnen waren hun hele middelbare schooltijd onafscheidelijk geweest, maar na het eindexamen had een van hen de ander per brief laten weten, geen prijs meer te stellen op verder contact. Verbijsterd had die zich afgevraagd wat er verkeerd was gegaan en met die vraag moest ze ruim 30 jaar leven. Tot er opeens, via de sociale media, een berichtje kwam: “Hé, hoe is het met je? Heb je zin een keertje bij me te komen eten?” De inmiddels volwassen vrouw ging op de uitnodiging in, met het vaste voornemen niet over de verwijdering te beginnen, maar gewoon te kijken hoe het zou lopen. En het liep: ze was nog geen vijf minuten binnen of de twee hadden ouderwets de slappe lach en gaandeweg de avond kwam, tussen de regels door, antwoord op de vraag wat de ander bezield had, de vriendschap zo plotseling af te breken. Blijkbaar was ze niet de enige die ermee gezeten had. En zo werd, zonder een verwijt of onvertogen woord, zonder ingewikkelde discussies, de vriendschap hersteld, en daarmee des te kostbaarder.

Ik keer terug naar de boekjes van mijn oma, want die noemde ik natuurlijk niet voor niets. Bij een bezoek aan het redemptoristenklooster in Wittem stond ik ontroerd in de Gerarduskapel met het wonderlijke gevoel dat de cirkel nu rond was. Het noveenboekje gebruik ik sindsdien zelf, als ik wat voorspraak daarboven nodig heb. Ook dat is een kwestie van relaties: met mijn oma, want als ik dat oude boekje ter hand neem en aan de kapel in Wittem denk, komt ze opeens weer heel dichtbij, maar vooral ook met God. Want als je door de vooroorlogse spelling en de oubollige taal heen kijkt, lees je in dat beduimelde boekje over een lekenbroeder voor wie de relatie met God de leidraad was in zijn leven. En dat veroudert nooit. AMEN


© Marjolein van Tooren