St. Augustinuskerk glas-in-lood H.Geest

Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

De titel van de overweging

Gods stem

Toen ik nog heel jong was, kwam automatisch de vraag: hoe wil ik verder in mijn leven? Welke kant wil ik op, welke mogelijkheden heb ik? Voor sommigen is het al heel vroeg duidelijk: ze willen rijk worden en in een mooi huis wonen. Anderen hebben wat meer gedetailleerde wensen: piloot of kapster scoren steeds hoog bij kinderen, maar gelukkig worden ze dat niet allemaal. Sommigen durven niet te kiezen, ze willen zich niet vastleggen. In hun puberteit willen ze zich nog niet vastleggen. Ze voelen zich nog niet geroepen, en er trouwens nog geen beroep op hen gedaan.

Geroepen worden, roeping krijgen. Als er iemand is die geroepen wordt, maar belangrijker is nog, dat er iemand is die mij wil roepen. Een stem die klinkt, die een beroep doet op mij. Een stem die recht in ons hart gaat, soms via onze oren, soms via onze ogen, of onze handen. Als we een die stem alleen horen in ons hoofd, ben ik bang dat ik alleen maar mezelf hoor. We leven in een tijd waarin de stem van de Eeuwige nauwelijks nog hoorbaar is, waarin mensen onverschillig staan tegenover religieuze waarden.

In die wereld vieren wij vandaag roepingenzondag. God wil elk mens Zijn zwaarte geven. En die zwaarte is: geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis! Wij wegen mensen net zo lang totdat ze geen ons meer wegen! Vaak meten wij iemand tot op de centimeter, tot op het bot. Onze maten en gewichten zijn waarheden als koeien, en de weegschaal waarop wij mensen wegen is ons burgerlijk fatsoen. En als we iemand op de weegschaal zetten, doen we dat met een gezicht van: ‘Recht moet er nu eenmaal zijn!’ Door onze vooroordelen lopen we elkaar voortdurend in de weg. En wie de ander voortdurend in de weg loopt, handelt tegen de Geest van God in. Een vluchtige ontmoeting, maar juist lang genoeg om de ander te kort te doen! Elke dag die God ons geeft laten we mensen liever in het stof bijten.

Waar blijft onze inzet, waar blijft onze roeping? Hoe vaak dwalen we af van de Goede Herder, van God? Hoe vaak dwalen wij telkens weer af in onze gedachten, los van onze Herder. Maar het gaat er om dat wij Zijn stem blijven volgen. Om het evangelie van vandaag te verstaan, moeten iets weten van het herdersleven. De rol van de herder was: een stukje wegwijzing, maar vooral bij elkaar houden, want een schaap dat afdwaalt, dat alleen loopt, loopt gevaar. De wolf of de jakhals zal zelden de kudde aanvallen, loert op het loslopende, eenzame dier. Maar een goede herder kent al zijn dieren bij naam, en die dieren kennen heel goed hun herder. De herder brengt je naar plaatsen, waar groen is en op tijd naar lekker water. En ’s avonds gaat de herder met zijn kudde naar een beschutte plaats.

De grote stal thuis, en dan de deur dicht, of naar een omheinde plaats in het land, waar een doornheg omheen staat, zodat de roofdieren er niet bij kunnen. En dan gaat de herder zelf in de opening zitten slapen, zodat er niemand bij kan komen die stiekem de kooi binnensluipt. Jezus gebruikt het omgaan met schapen als een beeld. En ook dat zijn wij weleens kwijt, wat in je leven een beeld is. En ook dat beelden nooit helemaal opgaan. Mensen zijn natuurlijk geen schapen! En vervolgens zijn er altijd mensen, die beelden in hun eigen voordeel uitleggen en dan zeggen: ik ben de herder en nu moeten jullie allemaal goed luisteren! En zó heeft Jezus het precies niet gezegd! Hij zegt, dat hij de enige échte herder is. Waarom? Omdat Hij degene is, die doet wat er staat. Hij roept de schapen bij hun naam, staat er. Jezus heeft Zich nooit als 'n opzichter gedragen. Hij heeft Zich ten dienste van mensen gesteld. Voor hem is het vanzelfsprekend dat Hij, de gastheer, als 'n slaaf de leerlingen de voeten wast. Voor Hem geldt alleen het hart van de ander. Voor Hem leidt alleen het hart van de mens naar de waarheid.

Jezus stelt de huurling tegenover de ware herder. Als je geen hart hebt voor je beesten, zijn het geen dieren meer maar dingen. Dan ben je een harde herder. Dan heb je geen oog voor de zwakke dieren. Je maakt je niet druk, als er 'n dier niet mee kan komen. Die laat je afmaken - misschien brengt hij nog wat op - of je laat hem achter in het struikgewas. Een goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen. Hebben de schapen het koud, dan heeft de herder het koud. Smacht een schaap naar fris en helder water, dan heeft de herder zelf dorst. Een goede herder slaapt tussen zijn beesten, hun vuil kleeft aan zijn kleren. Hij ruikt naar zijn schapen, zoals 'n visboer naar vis ruikt en een boer naar zijn land, zo ruikt Jezus naar mensen. Zo solidair wil Jezus met mensen zijn. Ons verdriet is Zijn verdriet, onze vreugde is Zijn vreugde. In een samenleving van huurlingen blijven alleen de sterken overeind, de zwakken worden onderuitge­haald.

Maart ook onze wereld schreeuwt nu om mensen die herder willen zijn. Niet 'n herder die zijn schaapjes weidt en vertroetelt in het groene gras, niet een herder die zijn schaapjes op het droge heeft, niet een herder die speelt op zijn oude schalmei, maar een herder die zijn leven geeft voor zijn schapen. Mensen die zich verantwoordelijk weten voor elkaar. Mensen die écht van mensen houden. Mensen die hun buurman weten te vinden, als die in de versukkeling is geraakt. Mensen op het werk die het door hebben als hun collega niet zo prettig in zijn vel zit, omdat hij er langzaam maar zeker wordt uitgewerkt. Ver­pleegkundigen die tijd hebben voor een praatje. Bejaarde mensen die de tijd nemen om naar jongeren te luisteren en hen moed inspreken. Jonge mensen die niet kiezen voor het grote geld, maar zich inzetten in de Derde Wereld.

Jonge mensen ook die in een tijd, waarin godsdienst in de marge van het leven dreigt te raken, zich beschikbaar stellen voor het herdersschap. We leven in een tijd, die iets heeft van een huurlingenmentaliteit. Het wordt je al van jongs af aan ingehamerd: je moet je groothouden in de maatschappij, op de been blijven, je moet het weten te máken in het leven. Iedereen vindt 't doodgewoon om naar het grote geld te grijpen. We steken onze handen uit, maken van onze handen grijpvingers: steeds meer loon, steeds meer luxe, steeds meer welvaart, steeds meer comfort. Intussen krijgen we steeds minder oog voor hen die achterblijven in het bestaansminimum, in ziekte en eenzaamheid. We laten elkaar over aan hun lot. En alleen blijven de sterksten dan overeind. En voor de zwakkeren hebben we altijd nog het maatschappelijk werk, de psychiater of psycholoog. En uiteindelijk heeft vrijwel iedereen recht op een uitkering, op een minimumloon. Wat wil een mens nog meer?

Ook in onze tijd is er dringend behoefte aan goede herders die een en al zorg zijn voor de mens en zijn wereld. Mensen die geen deuren meer dichtsmijten, maar hun huis en hun hart openstellen: voor de zwaksten in de samenleving het eerst! Laten we in het leven, in Gods naam, geen mensen ontslaan. Bij Jezus van Nazareth kunnen we altijd terecht met onze stoffige ogen en stoffige longen. Hij zegt: ‘Komt allen tot Mij die belast en beladen zijt, Ik zal u verkwikking schenken’. Jezus wil ons helpen om het Huis van God op te trekken. De voorwaarde is dat we elkaar het stof uit de ogen vegen en er voor zorgen - als elkaars hoeders en herders - dat iedereen ook in onze kerken weer vrijuit kan ademen. Misschien lukt het ons dat we de stof van twee­duizend jaar door Jezus uit de ogen kunnen laten wassen. Maar eerlijk gezegd: laat Hij dan maar ook het stof uit onze oren meenemen.

Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam