De titel van de overweging

Dat vuur hebben wij nodig om bereid te zijn ons leven te geven voor de mensen die ons gegeven zijn: onze tijdgenoten, onze naasten, dichtbij en veraf. Ons doopsel maakt ons tot herders, zelfs tot herders van ons eigen kind-zijn van God.
Vandaag vieren we de zondag van de Goede Herder. En het is traditie om op deze zondag bijzonder te bidden voor priester- en kloosterroepingen, en dat is goed. Maar het zou te weinig zijn, als we het daarbij zouden laten. We zouden dat misschien onze eigen taak in het herderschap kunnen vergeten, en naar anderen toeschuiven, wat we zélf kunnen doen.
De herder is tegenwoordig niet meer zo in tel. We kennen hem nog uit de kerststal uit het kerstliedje: ‘Zij lagen bij nacht in het veld. Zij hielden vol trouwe de wachten, zij hadden hun schaapjes geteld’. Zijn er nog wel herders? Ja, ook in Nederland kun je nog herders tegenkomen, gesponsord door een welwillende VVV op de Veluwe of op de Drentse heide. Wat weten wij eigenlijk nog van het herdersvak af? Eigenlijk niets! Je ziet in deze lentetijd hooguit huppelende lammeren rond hun moeder dansen. Wij vinden dat ze er schattig uitzien. Maar in onze tijd is het duidelijk: de schapen en de lammeren zijn er voor ons en wij niet voor de lammeren en de schapen. Wij leven van de beesten: we eten van de kudde en bestellen maar al te graag een lamsboutje. We scheren de wol om onszelf te kleden. We kopen en verkopen: voor het vlees en voor het vet. Wij gebruiken de dieren. Waar zijn de herders gebleven?
In de Bijbelverhalen heeft het herderschap een belangrijke plaats gekregen. De herder, die zijn kudde naar grazige weiden brengt en deze beschermt tegen roofdieren, stond hoog in het vaandel. In het oude Oosten was herder een van de meest gebruikte titels van een koning. De kentekenen van de koninklijke waardigheid in Egypte de zogenaamde gesel en scepter, waren oorspronkelijk de kentekenen van de herder, namelijk zijn vliegenwaaier en zijn herdersstaf. Zowel in de Griekse als in de Mesopotamische kunst vinden wij het beeld van de herder, die een lam of kalf op de schouders draagt. Als brenger van de zielen naar de onderwereld werd de god Hermes meermalen afgebeeld als de krioforos, de lam-drager.
In de Bijbel is het zeker meer dan toevallig, dat David herder was toen God hem tot het koningschap uitverkoos. Zo zond God de profeet: ‘Zeg aan mijn dienaar David: ‘zo spreekt Jahwe, Heer van de hemelse machten, Ik heb u uit de steppe gehaald, achter de schapen vandaan, om vorst te zijn over mijn volk Israël’ (2 Samuël 5:2). Trouwens de grote figuren uit het Oude Testament waren allemaal herders: Abraham, de vader van het geloof, Mozes, de redder van zijn volk, David, de grote koning. Het Joodse Volk heeft die naam herder zelfs aan God gegeven: ‘Jahwe is Iemand die als een herder over ons waakt’. En tot op de dag van vandaag zingen we de woorden van Psalm 23:
‘Want mijn Herder is de Heer: nooit zal er mij iets ontbreken.
Hij leidt mij naar rustige waat'ren om mijn ziel te verkwikken’.
En in Psalm 100:3 zingt David:
‘Juicht voor de Heer alom, wij behoren aan hem, zijn volk –
hij weidt het als schapen.
In een Midrasjverhaal wordt van Koning David het volgende verteld: ‘David was een herdersjongen. Hij hield de grote schapen tegen, zodat de kleintjes eerst konden grazen. Toen mochten de oude schapen eten van het volgroeide gras. Hun oude tanden waren nog sterk genoeg om voldoende te vinden. Daarna kwamen de jonge krachtige dieren van de kudde. Zij voedden zich met het taaie, resterende gras en kregen genoeg. Toen God zag hoe goed David met zijn beesten omging, zei Hij: zo'n man moet Ik nu hebben om mijn Volk te leiden! Hij zal oog hebben voor de zwakkeren. Hij is iemand die de kudde kent en begrijpt. De kudde reageert feilloos op zijn stem, want ieder dier weet dat de herder alleen maar het beste met hen voor heeft.
Ook Jezus vergelijkt zichzelf ook met een herder. Hij stelt de huurling tegenover de ware herder. Als je geen hart hebt voor je beesten, zijn het geen dieren meer maar dingen. Dan ben je een harde herder. Dan heb je geen oog voor de zwakke dieren. Je maakt je niet druk, als er 'n dier niet mee kan komen. Die laat je afmaken - misschien brengt hij nog wat op - of je laat hem achter in het struikgewas. De goede herder geeft zijn leven voor zijn schapen (het staat vandaag maar liefst vijfmaal in het Evangelie!). Hij weidt nooit zichzelf, hij kiest voor het leven van zijn kudde.
Dat bedoelt Jezus ook, als Hij zegt: ‘Ik ben de goede Herder’. Hebben de schapen het koud, dan heeft de herder het koud. Smacht een schaap naar fris en helder water, dan heeft de herder zelf dorst. Een goede herder ruikt naar zijn schapen, slaapt tussen zijn beesten, hun vuil kleeft aan zijn kleren. Hij ruikt naar zijn schapen, zoals een visboer naar vis ruikt en een boer naar zijn land. Jezus ruikt naar de mensen. Zo solidair wil Hij met mensen zijn.
Ons verdriet is zijn verdriet, onze vreugde is zijn vreugde. In 'n samenleving van huurlingen blijven alleen de sterken overeind, de zwakken worden onderuitgehaald. Onze wereld schreeuwt om mensen die herder, elkaars hoeder willen zijn. Niet een herder die zijn schaapjes weidt en vertroetelt in het groene gras, niet een herder die zijn schaapjes op het droge heeft, niet een herder die speelt op zijn oude schalmei, maar een herder die zijn leven geeft voor zijn schapen. Mensen die zich verantwoordelijk weten voor elkaar.
Mensen die écht van mensen houden. Mensen die hun buurman of buurvrouw weten te vinden, als die in de versukkeling is geraakt. Mensen op het werk die 't door hebben als hun collega niet zo prettig in zijn vel zit. Verpleegkundigen die tijd hebben voor een praatje. Bejaarde mensen die de tijd nemen om naar jongeren te luisteren en hen moed inspreken. Jonge mensen die niet kiezen voor het grote geld, maar zich inzetten in de Derde Wereld. Jonge mensen ook die in een tijd, waarin godsdienst in de marge van het leven dreigt te raken, zich beschikbaar stellen voor het herderschap.
Ook zij krijgen de opdracht: ‘Weidt mijn lammeren, weidt mijn schapen’. Zo droeg Jezus na zijn verrijzenis het herdersrambt over aan zijn apostelen (Johannes 21:15-17). Geen wonder dat Petrus later de voorgangers in de geloofsgemeenschappen vermaant: ‘Weidt Gods kudde die bij u is; hoedt haar zoals God dat wil, van harte en niet meer met dwang, met toewijding en niet uit winstbejag. Weest geen dwingelanden over het u toevertrouwde deel, maar toont u een voorbeeld voor de kudde. Dan zult gij, als de Opperherder verschijnt, de nimmer verwelkende krans van de heerlijkheid verwerven’ (1 Petrus 5:2-4).
Geen wonder dat ook dat in het visioen van de eind-openbaring Herder en Lam hetzelfde zijn. ‘Het Lam in het midden van de troon zal hen weiden en voeren naar de waterbronnen van het leven’ (Apocalyps 7:17) Pastor of herder zijn is nog steeds de voorkeursnaam voor de paus, bisschoppen en priesters, want hun taak is een herderlijke taak. Schrijven bisschoppen brieven aan hun parochies, dan doen zij dat in een pastorale brief of herderlijk schrijven.
Het beeld van de goede Herder komt in de vroegchristelijke kunst heel vaak voor, in de catacomben, op sarcofagen en in mozaïeken en het is begrijpelijk dat de goede Herder én de jonge herder David geliefd onderwerp waren voor de beeldhouwers uit de renaissance. Aan de uitverkiezing van de herders in Bethlehem, én als eerste de blijde boodschap van de geboorte te horen én aan de Goede Herder van het evangelie én aan het weidende Lam uit de Apocalyps herinnert de dichter Nijhoff in het gedicht Tweespraak:
Waarom waren het herders
Die hun kudde en veld
Verlieten toen de boodschap
In Bethlehem werd verteld?
Omdat er een Lam
én een Herder kwam
Wij mogen leven van een herder die zelf lam geworden is: geslacht, gekruisigd, opgeofferd. Maar zijn volgelingen hebben zijn levenswijze overgenomen. Dezelfde zorg voor de hele kudde: voor de zwakken, de ouderen, de baanlozen, voor het ongeboren leven. Zodat niemand te kort komt aan het leven. Ook in onze tijd is er dringend behoefte aan goede herders die een en al zorg zijn voor de mens en zijn wereld. Bij roepingen denken we meestal alleen aan de roeping tot priester of religieus.
Maar gelukkig ontdekken we ook steeds meer dat de kerk van onze dagen gedragen wordt door ons samen. Roeping als een gezamenlijke opdracht, om dat concreet vorm te geven op de plaats waar wij wonen, leven en werken. Wij willen bidden tot God dat Hij voldoende herders - als u en ik - zal sturen voor Zijn wijngaard, die anders bloeit dan wij misschien verwachten. Maar voor wie het zien wil: we leven soms tegen de verdrukking toch nog steeds in een Bloeiende Wijngaard. En vergeet niet: Vuur ben ik komen brengen, en hoe verlang ik dat het ook in onze warrige tijd oplaait!
Ambro Bakker s.m.a.
Deken van Amsterdam
St. Augustinus