St. Augustinuskerk glas-in-lood H.Geest

Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

HEER, LEER ONS BIDDEN

Heer, leer ons bidden

‘Bidden is niets anders dan God aan zijn beloften houden’. Dat schreef ooit de invloedrijke Zwitserse theoloog Karl Barth. Het is ook de manier waarop Abraham bidt, en dat is de manier waarop wij verwacht worden te bidden. Het verhaal uit de eerste lezing van vandaag is eigenlijk overduidelijk. God is geraakt door de levenswijze van de zondige levenswijze van de inwoners Sodom en Gomorra. Hij stuurt er twee van zijn engelen op af, die in gesprek raken met Abraham. De engelen vertellen wat God heeft besloten over de twee zondige steden: ‘Hij wil en zal er voorgoed een eind aan maken!’

Abraham is ontsteld, want alle inwoners zijn niet slecht en zondig. Zal het beginsel van collectieve schuld door JHWH gehanteerd worden, zodat zonder pardon, het geldt voor iedereen, schuldig of onschuldig, mannen, vrouwen en kinderen. En zelfs de nog niet-geborenen, in de schoot van hun moeders, moeten eraan geloven. En er is in onze moderne wereld van 2019 nog niet veel veranderd. Over de hele wereld woeden nu zo’n veertig oorlogen. Nog steeds worden overal mensen massaal en zonder onderscheid om het leven gebracht en uitgeroeid, schuldig of niet.

Abraham raakt in gesprek met de twee engelen die namens God de ondergang van alle inwoners van Sodom en Gomorra aanzeggen. Is het tij te keren hoe hard je ook bidt? Gaat God ook uit van een massale uitroeiing zonder onderscheid? Of ervaart Abraham dat God in dat opzicht ook nieuwe wegen gaat? Abraham doet in de eerste lezing bijna niets anders dan ‘bidden en smeken’.

Heeft het zin te bidden, wat is bidden eigenlijk en kunnen wij wel een antwoord ver-wachten? Geen gemakkelijk onderwerp. We praten wel gemakkelijker over liefde en haat, oorlog en vrede, huwelijk en echtscheiding. Dan ben je, dat voel je, als mens zélf in het geding. Maar is dat bij bidden ook zo? Er wordt tegenwoordig minder gebeden dan vroeger. Wie bidt er nog voor en na het eten, bij het opstaan en slapengaan? Ik hoor veel mensen zeggen: waar is dat bidden nu goed voor? Goed zijn voor je medemens, dat is bidden! Je voor anderen uitsloven, dat is bidden! Werken aan betere wereld, dat is bidden! Maar is dat waar? Ik geloof er eigenlijk niets van: werken is werken, je uitsloven voor anderen is je uitsloven voor anderen, en bidden is bidden! Misschien dat we zo denken, omdat we het moeilijk vinden om te bidden.

Wat is bidden? Bidden is vaak eentonig. Steeds dezelfde woorden: ‘Heer, ontferm U, geef ons vrede, wees ons genadig, spaar ons Heer’ Voor velen van ons is bidden: vrome woorden prevelen, het liefst op je knieën, maar nooit een antwoord krijgen. De Joden hebben lang geen apart woord voor bidden gehad. Bidden was voor hen hetzelfde als roepen, juichen, huilen, schelden, tieren, dankbaar zijn - naar gelang de situatie waarin je verkeert. Later gebruikten ze het woord ‘pallel’. En dat woord betekent: vechten, op de vuist gaan met God. Dat is wat anders dan vroom gepraat! Maar wat wil je als zelfs zonder onderscheid hele volkeren de dood worden ingejaagd? Dat waren we bijna vergeten. Dat je soms tegen God te keer mag gaan, zoals we dat lezen bij Job in het Oude Testament. God heeft hem alles ontnomen: vrouw, kinderen, vrienden en al zijn bezittingen. Hij is zo arm als Job geworden! En dan begint Job te tieren en te schelden. Hij verwenst zijn geboortedag. Hij schreeuwt het uit tegen God en werpt Hem voor de voeten:

Ik zal mijn mond niet meer houden tegenover U.
Ik moet spreken, want U dwingt mij daartoe.
Zelfs in mijn slaap vind ik geen rust.
U overvalt me 's nachts met verschrikkelijke dromen.
Wat is toch de mens dat U hem belangrijk vindt?
Dat U hem dag en nacht in de gaten houdt?
Waarom kijkt U niet eens de andere kant op?
U gunt me niet eens de tijd om mijn speeksel te slikken!
Wat heb ik gedaan, mensenverspieder?

Dat is geen vroom geprevel. Hoeveel mensen zouden niet hetzelfde willen doen als Job? Soms zouden we het uit willen schreeuwen: God, laat U zien als een levende God! Kom toch tevoorschijn, want wat hebben wij aan een naam alleen? Dat zingen ook de dichters van onze tijd: God, waar blijft U met uw wonderen? 'n Kind verdwijnt onder een vrachtauto. Je hoort zijn vader roepen: Waar blijft U nu, God, met uw wonderen? Of je hoort anderen denken: waar blijft hij nu met zijn God? Heb je daar nu je hele leven voor gebeden? Een jong leven, teruggevallen naar de aarde als 'n vergeeld blad in de herfst.

Waarom houdt God ons dag en nacht in de gaten? Waarom kijkt Hij nooit eens de andere kant op? Wat moeten wij met al het verdriet op aarde? Mensen, soms hele volkeren die elkaar afslachten en naar het leven staan. God, wat hebben wij aan een naam alleen? Het dringt nauwelijks tot je door dat God solidair wil zijn met de lijdende, vragende en klagende mens. Niemand beter dan Hij begrijpt een mens, die Zijn Naam verwenst, als hij wanhopig staat bij het graf van zijn eigen kind. Maar God zelf staat aan dat graf! God begrijpt de wanhoop van mensen. Z'n eigen Zoon sterft, nauwelijks 33 jaar oud, aan het kruis van alle verschrikkingen. Zijn eigen Zoon heeft aan het kruis de woorden van psalm 22 in de mond genomen:

Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?
Ik schreeuw het uit en ben geen mens meer.
Als water ben ik uitgegoten.
Ze hebben mijn kleren verdeeld
en mijn handen en voeten doorboord.

Op verschillende plaatsen in het Evangelie lezen wij dat ook Jezus bidt. Het mooiste gebed vinden we vandaag in het hart van de Bergrede (Matt.5-7). Op de vraag van de leerlingen ‘Hoe moeten wij bidden?’, zegt Jezus: ‘Zó zul je bidden’. En dan geeft Hij ons de woorden van het Onze Vader. En sindsdien hebben deze woorden geklonken, zowel in majestueuze kathedralen als in stille huiskamers. Een gebed dat ons begeleidt van de wieg tot het graf. En dat gebed is vooral bedoeld om sámen te bidden, in het besef dat ieder van ons deel uit maakt van de pelgrimstocht naar God toe. Een pelgrimerend volk dat weet heeft van zonde en verlossing, van schuld en vergeving. In het Onze Vader leggen we met z'n allen onze armen rond de wereld, die vol is van honger en dorst, armoede en geweld, een wereld, die zwanger is van kwaad en schuld.

In het eerste gedeelte van het Onze Vader komt Gods naam ter sprake. 't Gaat om Zijn Naam en om de komst van Zijn Koninkrijk. Het gaat om ons brood van vandaag en onze schuld van gisteren. We mogen God aanspreken als ‘Vader’. Iemand bij wie je thuis bent, voor wie je geen angst hoeft te hebben. En als we ónze Vader bidden, doen we dat in het besef dat we hier op aarde allemaal elkaars broeders en zusters zijn. ‘Uw naam worden geheiligd’ betekent: dat wij uw Naam waar mogen maken. Dat wij u Naam laten maken in deze wereld, zoals een knappe dokter of een zanger naam maakt.

Tenslotte: het verhaal van de man die midden in de nacht bij zijn vriend om drie broden komt zeuren, liegt er niet om. Die drie broden lijken triviaal, maar de zaak waar het om gaat, de gastvrijheid, was blijkbaar genoeg om zijn vriend het bed uit te halen. Abraham maakt het nog bonter. Hij blokkeert God op de weg naar de zondige steden Sodom en Gomorra. Hij begint met God te soebatten en pingelt af als een volleerd marktkoopman. Maar wat opvalt in beide verhalen is dat beide bidders niet iets voor zichzelf vragen. Abraham pleit voor de inwoners van Sodom en Gomorra, de man uit het evangelie verstoort de nachtrust van zijn buurman om brood te vragen voor een onverwachte gast.

Wij bidden ook elke zondag onze voorbede. Wat bidden we dan? Is het vragen om niets? Je mond opendoen zonder te weten waar je woorden terecht zullen komen? Ik denk dat in de voorbede wij ons ook zélf ondervragen. Déze wereld is onze horizon. Wij bidden hartstochtelijk om vrede en roepen elkaar op tot menselijkheid, in Gods naam! We roepen om waarheid, maar kunnen dat alleen bereiken door zelf ware woorden van liefde en gerechtigheid te spreken en vooral waarachtig te handelen. Wij bidden voor onze doden en voelen ons met hen verbonden tot over de laatste grenzen heen.

Het is dát bidden dat de onderdrukten van vandaag niet de onderdrukkers van morgen worden, nu zij zelf de overwinnaars zijn. Dat God hen mag behoeden voor nieuwe misdaden, nu zij zelf de beschikking hebben over marteltuig en grote legers. Zo leren wij bidden om solidariteit, en roept de bede om brood in ons op ons eigen brood met anderen te delen. De bede om vergeving roept ons op elkaars schuld te vergeven. De bede niet in bekoring te worden gebracht moet ons leren anderen niet in verleiding te brengen. Bons maar bij God op de deur, zet je hart maar voor Hem open. Hij zal in jouw gebed de deur ontsluiten, zelfs de deur die potdicht lijkt. Zo maakt God zijn naam (Ik-ben-er-voor-jou) waar en wordt zijn naam onder ons geheiligd, totdat zijn Koninkrijk op aarde gerealiseerd zal zijn....

Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken RK Amstelland
Locatie: H. Augustinus