DOOD BEN IK PAS ALS JE ME VERGETEN BENT

De kinderen hebben vandaag een voorschot genomen op Allerzielen. In de parochiezaal, waar ze nu zitten, hebben ze het ook over de dood en leven. En de leidsters gebruiken daarbij beelden uit de natuur. De bladeren vallen met miljoenen tegelijk. Het is de tijd van mist en nevel, van regen en kou. In de parochiezaal krijgen ze nu een waxinelichtje. Het kaarsje wordt er uitgehaald en op de bodem leggen ze een klein papiertje, waar ze naam opschrijven van degene voor wie zij het kaarsje willen laten branden. Het lichtje wordt teruggeplaatst. Als je de kaars nu aansteekt en de was doorzichtig is, zie je onderin duidelijk de naam van degene voor wie het kaarsje is, de naam van iemand die je nooit wil vergeten. Als je het waxinelichtje uitblaast, verdwijnt de naam weer omdat de was dan alleen maar gestold kaarsvet laat zien.
Bij uw binnenkomst hebt u allemaal een mooi herfstblad gekregen en ieder van u heeft het blad bij het altaar neergelegd. Die herfstbladeren drukken ons eigen leven uit. Want ook ons eigen leven voltrekt zich in seizoenen. Als kind leef je in de lente, zit je volop in de knop. Als volwassene mag je genieten van de zomer: je plukt de vruchten van je jeugd. Als je ouder wordt kom je vanzelf in de herfst. Dan verlies je je haren en je tanden en je botten breken wat gemakkelijker. Totdat je terechtkomt in de winter van de dood. Dan schijnt al het leven geweken. Maar als je, ook in de winter, goed naar de takken kijkt, zie je de knoppen van de nieuwe lente al weer zitten. En als dat zo is met de natuur, dat er na elke winter er weer een nieuwe lente en warme zomer komt, waarom zou ook na onze winter er geen plaats zijn voor een nieuwe lente en een warme zomer bij God?
Wij hebben het vanmorgen over de dood, maar vooral over het nieuwe leven dat ons te wachten staat. Als titel hebben de ouders gekozen voor het lied ‘Testament’ van Bram Vermeulen. Dat lied zegt: ‘dood ben ik pas als je me vergeten bent’. In deze dagen kom je dat lied nogal eens tegen. De tekst luidt als volgt:
Als ik doodga, huil maar niet
ik ben niet echt dood moet je weten
het is maar een lichaam dat ik achterliet
dood ben ik pas als jij die bent vergeten.
En als ik doodga, treur maar niet
ik ben niet echt weg moet je weten
het is de heimwee de ik achterliet
dood ben ik pas als jij dat bent vergeten.
En als ik dood ga, huil maar niet
ik ben niet echt dood moet je weten
het is het verlangen dat ik achterliet
dood ben ik pas als jij dat bent vergeten
dood ben ik pas; als jij dat bent vergeten.
In het boekje 'Kinderen schrijven brieven naar God' schrijft een klein jongetje: ‘Lieve God, wat gebeurt er nou als iemand doodgaat? Niemand wil me dat zeggen. Ik wil het alleen maar weten, ik wil het niet doen’. Maar niemand die dit klein jongetje antwoord kan geven op de vraag wat er gebeurt als mensen doodgaan. Niet omdat grote mensen het antwoord niet willen geven, maar we kunnen het gewoonweg niet.
Natuurlijk, er zijn van die verstandige mensen die zeggen: ‘doodgaan hoort nu eenmaal bij de kringloop van de natuur. Mensen maken plaats voor elkaar. Nieuwe generaties krijgen hun kans’. Anderen hoor je zeggen: ‘je blijft voortleven in je kinderen, in je werk, je prestaties’. Maar wat doe je met dit soort antwoorden, als jouw geliefde wordt weggedragen naar dat ijzige kerkhof, als jouw geliefde voorgoed verdwijnt in verzengend vuur? Is jouw kind, jouw man, jouw vrouw, jouw vriend en jouw vriendin niet onvervangbaar? Nee, de dood is het einde van mensen zoals we ze hebben gekend en bemind. Zij zijn teruggevallen naar de aarde als een vergeeld blad in de herfst.
Ook Jezus minimaliseert de dood niet. Hij neemt de dood in al zijn onverbiddelijkheid en ernst. Hij draait er niet om heen. Hij huilt dikke tranen bij het graf van zijn vriend Lazarus. Niemand zal ooit te weten komen wat er aan ontroering door zijn hart is gegaan, toen hij het kleine handje van het dode dochtertje van Jaïrus in zijn grote mensenhanden nam. En zo'n kinderhand is koud en kil, ook al hoor ik mensen zeggen: ‘wat ligt ze er lief en onschuldig bij’. Mensen liggen er niet mooi bij als ze dood zijn. Mensen zijn geboren om te leven. We hebben een mond gekregen om te praten, ogen om zich met tederheid te vullen, een hart om mensen te beminnen, handen om in elkaar te drukken, voeten om met elkaar op te trekken. Nee, laten we elkaars verdriet niet dichtbranden met al te gemakkelijke woorden.
Jezus doet niet mee met dit mensenspel. Voor Hem is de dood de laatste vijand die overwonnen moet worden. En het enige antwoord dat God ons geeft, is Zijn eigen Zoon die zelf zó bang was voor de dood dat Hij het aan het kruis uitsnikte: ‘mijn God, mijn God, Vader, waarom heb je Mij verlaten?’ En in zijn snik ligt de vraag van ons allemaal verborgen. Het is zo gemakkelijk om over de dood te praten als je op de toeschouwersbanken van de arena zit, maar ín de arena wordt niet meer over de dood gediscussieerd, daar wordt alleen maar verdriet geleden en sterven mensen bij bosjes.
Eén kind uit de dood door Jezus opgewekt, wat heeft dat nu in Gods naam voor zin? Dat kind is intussen ook al weer gestorven. Wat hebben wij aan zo'n herinnering, aan zo'n verhaal? Blijkbaar wil Jezus ons iets anders zeggen. Hij zegt: ‘voor mensen die geloven heeft de dood zijn angel verloren’. Als de omstanders aan wanhoop zijn overgeleverd, zegt Jezus: ‘Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft zal; leven ook al is hij gestorven’. Een goedkoop antwoord? Vergeet dat maar: Zelf is Hij zó bang geweest, dat doodsdruppels, het doodzweet, op zijn voorhoofd staat.
Jezus vergelijkt het sterven van mensen met wat gebeurt aan de graankorrel. Het zaad dat in de bodem verdwijnt, prijsgegeven aan de zwart aarde. Een langzaam proces van afsterven, de huid wordt aangetast, eerst de buitenkant, dan langzaam maar zeker ook de binnenkant. De huid begeeft het, de korrel scheurt open en barst uit tot nieuw leven. Prijsgegeven aan de donkere aarde zoekt het nieuwe leven zich een weg naar boven.
En dat brengt de evangelist Johannes tot een getuigenis. Hij verkondigt het van de daken: ‘er komt een tijd dat alle tranen zullen worden uitgewist, de dood zal er niet meer zijn. Geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij. Want ik zie een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. De eerste aarde en de eerste hemel zijn verdwenen.’ Een onvoorstelbaar verhaal dat zijn grond en fundament vindt in Jezus die hartstochtelijk van het leven hield, zelfs zoveel, dat Hij het prijs durfde geven, omdat Hij wist dat een mens die écht lief kan hebben, op den duur niets meer te verliezen heeft. Zelfs niet zijn leven...
© Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken RK Amstelland
Locatie: H.Augustinus