Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

BRENG JIJ ME WEG TOT AAN DE BRUG?

“Breng jij me weg tot aan de brug.
Ik ben zo bang om daar alleen te staan.
Als we daar zijn, ga dan niet direct terug,
maar wacht totdat ik overga en zwaai me na.
Dan voel ik me heel veilig en vertrouwd.

Breng jij me weg tot aan de brug.
Ik heb geen idee, hoe diep het water is.
De overkant lijkt mij zo ver;
Je kunt de oever hier niet zien.
Zover het oog reikt, zie ik mist.
Ik twijfel aan het verder gaan.

De angst voor de dood
is als de angst voor het leven.
Het nieuwe lijkt te groot
om het oude op te geven.
In de diepte van het verlangen
ligt de kennis van het nieuwe leven.
Zoals een vlinder weet van vliegen
in haar donkere cocon.

Breng jij me weg tot aan de brug.
en ga dan niet te vlug terug.
Zwaai jij me na als ik erover ga.
Een heel klein duwtje in de rug
is alles wat ik nog verlang van jou.
Dank voor je liefde en je trouw.
Ik ga nu gauw,
want het begin is reeds in zicht.
Ik voel de warmte van het licht.”


Toine Lacet

Wat ons als kinderen altijd opviel was het feit dat op de vensterbank van mijn moeder de bloemen zomer en winter in bloei stonden. En als we vroegen hoe ze dat deed, zei ze glimlachend: ”je moet tegen ze praten!”. Op de dag dat ze gestorven is, viel ze door de mand. We zaten in het bejaardenhuis bij elkaar, toen er een bloemist binnenkwam met verse planten in zijn hand. “Ik kom hier elke week bij jullie moeder de oude planten weghalen en zet er nieuwe planten voor in de plaats!”, zei de bloemist. Zo hield mijn moeder dus haar bloemen zo mooi en levend! Er moest natuurlijk wat achter zitten, want ook bloemen blijven niet altijd mooi. Bloemen verwelken en buiten zien we dat bij de bomen er oude takken afbreken of vallen tijdens een storm zelfs om, met tientallen tegelijk, en de bladeren vallen vergeeld terug op de aarde.
Het lijkt ons menselijk leven wel. Als kind leef je in de lente, zit je volop in de knop. Als volwassene mag je genieten van de zomer: je plukt de vruchten van je jeugd. Als je ouder wordt kom je vanzelf in de herfst. Dan verlies je je haren en je tanden en je botten breken wat gemakkelijker. Totdat je terechtkomt in de winter van de dood. Dan schijnt al het leven geweken. Maar als je, ook in de winter, goed naar de takken kijkt, zie je de nieuwe knoppen al weer zitten. En als dat zo is met de natuur: dat er na elke winter er weer een nieuwe lente en warme zomer komt, waarom zou op onze winter er geen plaats zijn voor een nieuwe lente en een warme zomer bij God?

De jongeren hebben voor deze viering gekozen voor het thema “Breng jij mij weg tot aan de brug?” Dat is een typisch Nederlandse en geen Bijbelse uitdrukking. Maar wat wil je ook. Nederland kunnen we niet voorstellen zonder bruggen. In Amsterdam liggen er meer dan duizend. In Israël zijn er niet veel bruggen te vinden. De uitdrukking “bruggen slaan” hoort meer bij onze cultuur dan bij de cultuur van Palestina. Daarom beschikt niet de Bijbel, maar onze eigen Hollandse cultuur ken over zoveel spreekwoorden die met bruggen te maken hebben:

Over de brug komen, iemand over de brug helpen, dat is een brug te ver, de brug is opgehaald, de brug is tussen ons afgebroken, hij komt over een gouden brug, een brug slaan tussen twee partijen, een draaibrug, een ophaalbrug, een wipbrug, een rolbrug. Voor de brug zitten, mijn auto staat op de brug, ik heb een brugfunctie, een brugwachter, de brug van mijn bril is genroken, de kapitein staat op de brug, een brug in je mond, ik heb een brugfunctie of iemand kan praten als Brugman.

Maar al is de Bijbel niet vertrouwd met het woord “brug”, het wil niet zeggen dat het woord dwars staat op wat de Bijbel ons wil zeggen. Integendeel: de Babyloniërs wilden een toren (een brug) bouwen tussen de aarde en de hemel. Maar de toren stortte in. Want een brug tussen aarde en hemel wordt niet vanuit mensen, maar vanuit God gebouwd. Ook het afgelopen jaar zijn er weer veel mensen die brug naar God overgegaan, in onze Augustinusparochie zijn het er 23.

Velen van ons zijn in de herfst van hun leven aangekomen. En niet voor niets herdenken we in deze maand november, als de bladeren vallen, onze geliefde doden. Velen zijn de afgelopen dagen naar het kerkhof gegaan om bloemen neer te leggen op het graf van gestorven familieleden en vrienden. Waarom doen we dat eigenlijk? Is het enkel gewoonte? Doen we dat, omdat ánderen niet zeggen: "Wat ziet dát graf er uit!" Is het een poging om onze geliefde doden niet prijs te geven aan de vergetelheid? Zoals we met foto's doen die we al of niet ingelijst aan de wand hebben hangen?

Wat drijft de levenden naar de doden? De dood is het einde van een mens zoals wij hem of haar hebben gekend of bemind. Wij proberen de dood soms te minimaliseren. Elk mens gaat nu eenmaal dood! Alles wat leeft trouwens! Maar wat doe je met zo'n antwoord als jóuw geliefde is weggedragen naar dat koude kerkhof of als jóuw geliefde voorgoed verdwenen is in verzengend vuur?

Jezus minimaliseert de dood niet. Hij neemt de dood in al zijn onverbiddelijkheid en ernst. Hij draait er niet om heen. Hij huilt bij het graf van zijn vriend Lazarus. Niemand zal ooit te weten komen war er aan ontroering door zijn hart is gegaan, toen hij het kleine handje van het dode dochtertje van Jaïrus in zijn grote mensenhanden nam. De handen van dode mensen zijn koud en kil, ook al hoor ik soms mensen zeggen: wat ligt-ie er mooi bij! Mensen zijn geboren om te leven. Met een hart om van elkaar te houden. Met een mond om met elkaar te praten, handen om in elkaar te drukken, voeten om met elkaar op te trekken.

Laten we elkaars wonden daarom vanavond niet dichtbranden met al te gemakkelijke woorden. Jezus doet ook niet mee aan dit mensenspel. Voor Hem is de dood de laatste vijand die overwonnen moet worden. Hij nam de dood serieus, was er bang voor en snikte het zelfs uit op Golgotha: "Vader in de hemel, waarom laat U Mij alleen?" Jezus wekte het dochtertje van Jaïrus weer tot leven. Wat heeft dat voor zin gehad? En bovendien: dat meisje is later tóch weer gestorven. Wat hebben wij aan zo'n herinnering, aan zo'n verhaal?

Blijkbaar wil Jezus ons iets anders zeggen. Hij zegt: voor mensen die geloven in de Vader heeft de dood zijn angel verloren. Hij zegt: "Wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven, want Ik ben de weg, de waarheid en het leven." Een goedkoop antwoord? Vergeet dat maar! Aan het kruis was Hij zelf aan wanhoop overgeleverd. En in al zijn verdriet snikte Hij het uit: "Vader, toch niet Mijn wil, maar de Uwe."

Wij hebben soms van die ingewikkelde theorieën over de verrijzenis. Maar Gods draaiboek blijkt vaak een stuk eenvoudiger. Het levend-worden van Jezus wordt vergeleken met het opstaan op de vroege morgen, zoals wij dat elke morgen doen. De slaap wrijf je uit je ogen. Slaapdronken op de rand van je bed. Dan staat Jezus op. Maar dat kan toch niet, Hij is dood! Wat dood? Wat kan de dood Hem nou schelen? In het graf vinden we geen sporen van een gevecht op leven en dood. Integendeel, de Bijbel vertelt ons hoe de doeken die om zijn lichaam waren gewikkeld keurig lagen opgevouwen, zoals wij 's morgen ons bed opmaken. Er komt van de kant van de dood geen enkel protest.

Waar zijn onze geliefde doden? Wij blijven ze gedenken. Zij nemen een plaats in in ons hart. Zijn ze voorgoed uit ons leven verdwenen? Zoals de dichter Rutger Kopland zegt:

“Weggaan is iets anders dan het huis uitsluipen,
zacht de deur dichttrekken achter je bestaan en niet terugkeren.
Je blijft iemand op wie wordt gewacht.
Weggaan kun je beschrijven als een soort van blijven.
Niemand wacht, want je bent er nog.
Niemand neemt afscheid, want je gaat niet weg”.

Soms hoor ik mensen zeggen: 'of er leven, overleven, na de dood bestaat, dat weet ik niet, want er is nooit iemand teruggekomen om ons daarover te vertellen'. En Ik zeg dan: u vergist zich, want tweeduizend jaar geleden is er iemand teruggekomen uit de mist in ons bestaan. Hij kwam opnieuw over de brug die het land van de levende verbindt met het land van de doden. En Hij kwam terug met handen vol leven en zei: “Als je tijd gekomen is, laat je maar vallen, mensenkind, want ik ben boven je en onder je, voor je en achter je. En Hij had geen gemakkelijk praten, want zelf is hij op de jonge leeftijd van 33 jaar onderuit gegaan. En tot de dag van vandaag klinken de woorden van het Evangelie: “Waarom zoekt u de Levende onder de doden? Hij is niet hier, Hij is uit de doden opgewekt. En we zingen dan met de woorden van Huub Oosterhuis: “God, waarom Hij wel en wij niet? Wij zijn toch ook Uw mensen...” God, wacht op ons aan de andere kant van de Brug!


© Pater Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken H.Augustinus
Amsterdam/Amstelveen