St. Augustinuskerk glas-in-lood H.Geest

Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

De titel van de overweging

Burgerlijk Wetboek

‘Denk niet dat ik gekomen ben om de Wet of de profeten op te heffen. Ik ben niet gekomen om ze op te heffen, maar om ze te vervullen. Want ik verzeker jullie: eer hemel en aarde vergaan, zal er niet één punt of komma van de Wet afgaan voor het allemaal gebeurd zal zijn. Wie één van die geringste geboden ontkracht en dat de mensen leert, zal de geringste genoemd worden in het Koninkrijk der hemelen. Want Ik zeg jullie: als jullie `gerechtigheid niet méér betekent dan die van de Schrift­geleerden en Farizeeën, zal je het Koninkrijk der Hemelen zeker niet binnengaan’.

Met de Wet en de Profeten worden de eerste vijf boeken van het Eerste Testament, de Torah. Het gaat om de Wetgeving die door Mozes werd ingevoerd. In de loop-van de eeuwen werden er tien geboden en alle andere voorschriften uit de Torah vaak geïnterpreteerd. Dat was vooral de taak van de Schriftgeleerden die soms nieuwe geboden invoerden als praktische handleiding om de Wet goed te kunnen onderhouden. Zo ontstond er een omvangrijk geheel. Het is niet verwonderlijk dat daar heel wat discussies waren ontstaan.

Hoe staat Jezus tegenover de Wet? Deze vraag komen we in het evangelie geregeld tegen, vooral in verband met de sabbat en de reinheidsvoorschriften. Eerst plaatst Matteüs de principes en verduidelijkt ze met zes voorbeelden. Zo kunnen we Jezus zien als een nieuwe Mozes die van op de Berg de wetgeving afkondigt. Hij doet het op eigen gezag, in tegenstelling met de traditionele uitleggers: ‘Maar Ik zeg u’ Toch is het geen nieuwe Wet. De Wet is belangrijk en zal niet worden afgeschaft; ook ‘de kleine lettertjes’ moeten ernstig genomen worden. Maar het is onvoldoende om zich zorgvuldig aan de Wet te houden. Soms moeten we verder gaan dan het strikte voorschrift. We mogen ons niet beperken tot het minimum. Dat wordt bij het eerste voorbeeld al onderstreept. Het gebod toont de weg aan waarop we moeten verdergaan. Dat is de vuistregel die Jezus ons meegeeft. Zoals Hij moeten ook wij de Wet tot vervulling brengen. Hij ziet de mens niet als iemand die zoekt naar juridisch gelijk, maar als iemand met open hart en open handen voor de medemens. Of anders gezegd: de zaligsprekingen aan het begin van de Bergrede vormen de grondhouding waarin de Wet haar plaats vindt. Tot driemaal toe wordt het perspectief op het Koninkrijk der hemelen opnieuw geopend. Daar is het om te doen!

Om een voetbalwedstrijd in goede banen te leiden zijn er spelregels opgesteld. Met z'n allen hebben we afgesproken dat we op de bal en niet op de man spelen. En we voetballen met onze voeten en niet met onze handen. Een trio van scheidsrechter en grensrechters controleert de zaak vakkundig. Wat zou er gebeuren als er geen spelregels waren, geen fluitjes en geen gele en rode kaarten? Dan zouden we nog meer spelers zien struikelen en dan namen vuistgevechten en meniscusoperaties in alle hevigheid toe. Nee, het is maar goed dat er strakke regels zijn. Maar al die regels garanderen nog geen goed voetbal. Al onthoudt iedereen zich van spuwen en natrappen, er moet óók gevoetbald worden. Het gaat immers niet om de knikkers, maar om het spel, al zijn de knikkers noodzakelijk om het spel te kunnen spelen.

Zo zijn er ook tal van voorschriften, regels en reglementen in onze maatschappij. Onze Wetboeken worden steeds dikker. Intussen heeft de politie al zoveel rode en gele kaarten uitgereikt, dat we tegenwoordig twee jaar moeten wachten voordat we mogen gaan zitten! Maar is ons leven door al die Wetten en Regels beter geworden? Krijgen we door al die voorschriften beter voetbal? Natuurlijk niet! Het is net als met een visnet: hoe fijner de mazen zijn, des te meer gaten zullen er ontstaan. Hoe fijner de Wet, hoe groter de mazen. En voor al die gaten maken we nieuwe Wetten. En die leveren weer nieuwe mazen op! Jezus protesteert daartegen. "Met al die Wetten", zegt Hij, "wordt 't leven er niet beter op". Het is bij voetbal niet voldoende om je alleen aan de spelregels te houden: er moet ook gevoetbald worden! Dat geldt ook voor het spel van ons leven. Regels en Wetten onderhouden: dat is het minimum. Daarom zegt Jezus ons in zijn Bergrede: "Jullie hebben gehoord dat er tot onze voorouders (in de Tien Geboden) is gezegd "Gij zult niet doden", maar Ik zeg u: "Wie vertoornd is op zijn broeder, is al strafbaar voor het gerecht".

Jezus grijpt terug op de eigenlijke betekenis van de "Tien Geboden". Hij wil de Wet 'vervolmaken'. Bij 'vervolmaking' denken wij aan een serie nieuwe Wetten, Regels en Geboden. Maar Jezus wijst ons vanavond op het hart van de Wet. Jezus keert zich tegen die mensen die regels en wetten zien als einddoel in het leven, Mensen die niet kijken naar de zin van de Wet, maar voortdurend op zoek zijn naar de mazen van het bestaan. Hoe kan ik - liefst legaal - onder de Wet uitkomen. Jezus eist van ons dat er gevoetbald wordt. Dat we in het leven niet de kantjes ervan af lopen. Ook als je je aan de spelregels houdt, kun je de grootste onrechtvaardigheid bedrijven! Het eigendomsrecht bv. - ooit bedoeld ter bescherming van de armen - blijkt een speculantenwapen tegen daklozen te zijn.

Van een mens wordt meer verwacht dan het uiterlijk onderhouden van de Wet. Je bent geen goed mens, omdat je elke zondag naar de kerk gaat. Want voor écht geloven komt meer kijken! De Wet zegt: "Gij zult niet doden". "Prima", zegt Jezus, "maar er is méér tussen hemel en aarde," Want je kunt mensen op verschillende manieren om het leven brengen. Niet enkel door vergif of door een revolver. Je kunt mensen ook doodzwijgen, als lucht beschouwen, doen alsof ze eenvoudigweg niet bestaan. Van een christen wordt verwacht dat Hij doorstoot naar 't hárt van de Wet. Alles draait uiteindelijk om de liefde. Het is zoals de dichter Adriaan Morriën dat zo treffend verwoordt:

De dichter heeft gelijk: er sterven meer mensen door onverschilligheid dan door haat. Mensen die grote ruzie hebben communiceren in ieder geval nog met elkaar, maar mensen die elkaar ijskoud laten, leiden een doods en bevroren bestaan. Nergens zijn mensen zo eenzaam dan op plaatsen waar mensen samenleven onder één dak, maar die elkaar niets meer te vertellen hebben. Proberen wij door de spelregels heen door te stoten naar het spel van God met de men­sen. Wie ben ik eigenlijk? Ik verwonder me erover dat juist ik besta. Wie ben ik dat ik dit leven mag leiden? Wie ben ik in Gods naam dat ik mensen - soms 'n leven lang - in liefde mag vasthouden?

Mensen zijn geboren uit God, komen uit zijn hand. Om het wat onhandig te zeggen: wij ontlenen ons genetisch patroon aan God. Jezus zegt het op een andere manier. Hij zegt dat we - komend van God - als God moeten zijn. We dienen dus als God te zijn in onze omgang met het leven, in onze omgang met elkaar. Dat is de reden waarom we elkaar niet de dood aan mogen zeggen, maar ook niet tot ding of lustobject maken, niet voor het gerecht, niet in onze alledaagse handel en wandel, en zeker niet wanneer we getrouwd zijn met elkaar. We moeten liefhebben, zoals God liefheeft. Dat is een hele opgave. Dat is de opgave van de Acht Zaligheden en van de Bergrede waarvan het evangelie van vandaag deel uitmaakt. Een opdracht die als een steile berg vóór ons staat, meer dan duizend meter hoog tot in de hemel zelf reikend. En hier helpt de wet ons verder. Hij is richtsnoer in ons leven.

De kortste weg naar God is je ogen sluiten en het binnenste van je hart ingaan. Wat uit het binnenste, uit het hart van een mens komt, bezoedelt de mens. Wat van buitenaf in de mens komt, kan hem niet bezoedelen. Alles wat door Gods hand geschapen is, is rein. Verzoening ontstaat pas als ons hart gezuiverd wordt. Zuivering van hart gebeurt als wij ons omringen met heldere, zuivere dingen. Gods Wet helpt ons op koers te blijven. Die Wet van God is voor mensen bereikbaar, ook al lijkt dat soms onmogelijk. Toen de eerste mens op de maan landde, landde dé mens daar. Een vermeende onmogelijkheid was een feit geworden. Als Jezus door al die Wetten heenstapt en verder reikt om het ideaal te verwezenlijken, doet een méns dat. Het is dus mogelijk: maar alleen als we in het leven ons meer gericht zijn op het spel dan op de knikkers van onze welvaart!

Ambro Bakker s.m.a.
H. Augustinus
Zusters van Amersfoort