Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

DE KLEINE WEG NAAR GOD

Teresia van Lisieux

Wie het Normandische stadje Lisieux binnenrijdt, kan haar onmogelijk missen: op een heuvel ligt de enorme basiliek gewijd aan de H. Theresia, ook wel bekend als ‘kleine Trees’, ter onderscheiding van de 16e-eeuwse mystica Teresia van Avila. U ziet Theresia van Lisieux in het raam links van het priesterkoor, met haar symbool, de rozen die ze uit de hemel laat neerdalen.

De kerk in Lisieux is een groot wit suikerbrood dat aan de Parijse Sacré-Cœur doet denken en boven de hoofdingang staan de kernwoorden van het evangelie dat we zojuist hoorden: “Quiconque s'élèvera sera abaissé, et quiconque s'abaissera sera élevé” – “Wie zich verheft zal vernederd en wie zich vernedert zal verheven worden.” Op het eerste gezicht een tegenstrijdigheid, deze tekst en zo’n imposante kerk, maar toch passen ze bij Theresia van Lisieux wier leven een illustratie is van wat Jezus de aanwezigen duidelijk probeert te maken met de parabel over het bruiloftsmaal.

Theresia leefde aan het eind van de negentiende eeuw en was ziekelijk; ze is ook maar 24 jaar oud geworden. Ze kwam uit een zeer vroom gezin (alle vijf dochters werden kloosterlinge) en haar autobiografie maakt duidelijk dat enige dweepzucht haar niet vreemd was. Haar oudere zus Celine noemde haar zelfs ooit “een echte huilebalk”. Zo wilde ze ‘een groot heilige’ worden en was haar hartenwens, Jezus te beminnen met heel haar hart, met brandende liefde, en voor Hem allerlei pijn te doorstaan. Van dit verheven ideaal komt echter weinig terecht, en misschien daardoor toch juist wel: in het karmelietenklooster zal Theresia ontdekken dat er een andere weg is, door haar later ‘de kleine weg’ genoemd: die houdt in dat je als doodgewoon mens in je dagelijks leven de doodgewone dingen doet. In het besef van je kleinheid en je onmacht. In de wetenschap dat ook jij een kind van God bent met een taak op aarde. In volle overgave aan Gods liefde en barmhartigheid, ook als je, zoals Theresia in de maanden voor haar dood, door twijfel geplaagd wordt.

Het is in feite deze ‘kleine weg’ die Jezus met Zijn parabel voorhoudt aan de gasten en de gastheer van het sabbatsmaal. Maar om goed te begrijpen waarom Hij dat doet, moeten we zoals altijd ook naar de context kijken waarin Jezus deze gelijkenis vertelt.

Helaas is een belangrijk element van die context weggelaten: we lezen wel dat Jezus voortdurend in de gaten gehouden wordt, maar niet waarom. Die reden is dat Jezus, voorafgaand aan dit verhaal, al twee keer, op de sabbat en ook nog in de synagoge, iemand genezen heeft: eerst een man met een verschrompelde rechterhand en vervolgens een vrouw die al achttien jaar met een kromgebogen rug door het leven moest. Deze activiteit op de rustdag was de religieuze autoriteiten een doorn in het oog en nu is er, in het huis waar Jezus is uitgenodigd, wederom een zieke, een waterzuchtige. De wetgeleerden en Farizeeën zien de bui bij wijze van spreken al hangen, maar als Jezus hun op de man af vraagt of het geoorloofd is op sabbat te genezen, doen ze er het zwijgen toe. Uit hooghartigheid? Om toe te kijken hoe Jezus in de val loopt? Of simpelweg omdat ze geen weerwoord hebben? Het zal een combinatie van redenen geweest zijn, maar ik denk dat vooral de laatste factor een rol gespeeld heeft, want als Jezus de man geneest voert Hij daarvoor een nuchter argument aan: als op sabbat je zoon of je os in de put valt, dan haal je die er ook uit. Daar valt lastig iets tegenin te brengen en dat maakt Jezus’ optreden des te irritanter voor de wetgeleerden en Farizeeën. Het is in deze ongetwijfeld gespannen sfeer dat de aanwezigen aan tafel gaan en dat Jezus, als Hij ziet hoe er gewedijverd wordt om de beste plaatsen, de gelijkenis van de bruiloftsgasten vertelt. Ook die zal bij de gasten wrevel gewekt hebben – Jezus doet niet veel anders dan de adviezen uit het boek Ecclesiasticus in een verhaal verwerken. En wie kenden die oude, wijze boeken nu beter dan juist de Schriftgeleerden en Farizeeën? Jezus slaat hen als het ware met hun eigen teksten om de oren!

Op het eerste gehoor klinken Zijn woorden ook nog eens heel streng – Jezus spreekt de genodigden aan op hun zelfvoldane, hoogmoedige gedrag, maar de achterliggende boodschap lijkt me er vooral een van bevrijding. Want wat zegt Jezus in feite als hij de gasten erop wijst, dat ze niet de voornaamste plaatsen moeten innemen? Allereerst is het een uitermate praktisch en nuchter advies: het is immers uitermate gênant als blijkt dat je op iemand anders’ plaats bent gaan zitten. Vervolgens valt op dat het om een bruiloft gaat – de vaste beeldspraak als Jezus het heeft over het leven bij en met God. En dat brengt ons bij de dieperliggende betekenis van deze gelijkenis: het gaat erom dat bij God status, eer en aanzien niet belangrijk zijn. Je hoeft niet op te vallen, te scoren, het beste en braafste jongetje van de klas te zijn. Je hoeft jezelf niet te verheffen om in beeld te komen – God kent ons, allemaal, een voor een, bij name en Hij weet van ieder van ons wat onze kwaliteiten zijn. We zijn allemaal uitgenodigd, gewoon om wie we zijn.

Na 2000 jaar is het voor ons niet moeilijk om te concluderen dat deze boodschap voor de wetgeleerden en Farizeeën, die altijd scrupuleus rekening hielden met alle ge- en verboden, een enorme opluchting geweest zou moeten zijn. We weten ook dat het te betwijfelen valt of ze dat zelf zo zagen. Wellicht begrijpen we hun houding beter als we kijken naar onszelf en onze eigen tijd. Wij lijken slaaf te zijn van andere, maar net zo dwingende wetten en voorschriften: die van de verplichte succesverhalen. Wie niet mooi, jong, slim, getalenteerd en geslaagd door het leven wandelt, telt vaak niet mee. De afgelopen weken, met alle ‘net-niet-resultaten’ op de Olympische Spelen, maakten dat wat mij betreft pijnlijk duidelijk: we verwachtten gouden plakken van onze sporthelden en toen hun dat niet lukte, waren we teleurgesteld. En de sporters zelf ook, natuurlijk om hun tegenvallende prestaties, maar misschien toch ook wel omdat aan hun heldenstatus geknabbeld werd, omdat het aureooltje van onoverwinnelijkheid van hun hoofd viel. En wat blijft er dan nog over? Wie zijn Dafne, Epke, Ranomi en Tom nu eigenlijk echt, als mens? Hebben we daar nog aandacht voor? En hoe zit dat met de mensen die we in ons dagelijks leven ontmoeten? Zien we alleen de leerlingen met negens en tienen? De voetballertjes die altijd weten te scoren? De bloedmooie pubermeisjes? Of hebben we oog voor de ‘kleine weg’ van de zesjesklant die altijd zijn medeleerlingen helpt, de turnster die steeds valt, maar ongelooflijk veel humor in de groep brengt? Het dikkerdje dat zich over verwaarloosde dieren ontfermt? Zien we hun talenten?

Behalve de genodigden krijgt vandaag ook de gastheer er van Jezus van langs: hem wordt verweten alleen die mensen uitgenodigd te hebben waar hij zelf beter van kan worden, van wie hij iets terug kan verwachten. Natuurlijk bedoelt Jezus niet dat hij geen gezellige feestjes met zijn vrienden mag vieren; wat Hij bedoelt is dat je gastvrijheid niet moet verwarren met slim netwerken. Je grondhouding in het leven moet zijn dat je je huis, en vooral je hart, openstelt voor de ander, zonder een tegenprestatie te verwachten. De beloning komt wel, zegt Jezus, wanneer je aan het eind van je leven rekenschap aflegt aan God.

Maar stel dat we gaan doen wat Jezus de gastheer voorhoudt, dat we deze ‘kleine weg’ van onopvallende daden aflopen – dan zullen we zien dat die beloning toch wel eens eerder zou kunnen komen. Wie zijn of haar talenten inzet als vrijwilliger, geeft een stukje vrije tijd op, maar krijgt daarvoor verbondenheid en vriendschap terug. Wie onbekenden meeneemt voor een uitje, zal schroom en onwennigheid moeten overwinnen, maar zal interessante, lieve, mooie mensen ontmoeten met een boeiend levensverhaal of een levensvisie die onverwachte perspectieven opent. Wie een bedragje overmaakt voor hulp aan vluchtelingen, zieken of dieren in nood, zal zichzelf wellicht iets moeten ontzeggen, maar zal hier wel een ‘gerust gevoel’ aan overhouden. Ik las ergens dat we met die immateriële beloningen en dat ‘goede gevoel’ het probleem verplaatsen en stiekem nog steeds ter meerdere eer en glorie van onszelf bezig zijn. Dat zou zo zijn, als we de mensen die we op onze ‘kleine weg’ ontmoeten bevoogdend benaderen, met een instelling van ‘ik weet wat goed is voor jou’. Maar wie weet dat hij zelf op zijn tijd de ander net zo hard nodig heeft, ontsnapt aan deze valkuil. Uiteindelijk gaat het erom te leven en te handelen vanuit de wet van God die in elk hart gegrift staat. De wet die zegt dat we met elkaar om moeten gaan als gelijken, als kinderen van één Vader. Ik denk dat het dat is wat Jezus ons vandaag duidelijk wil maken. AMEN.


© Marjolein van Tooren