Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

HEILIGE FAMILIE

We zijn allemaal weer druk geweest met de voorbereidingen, beste medeparochianen, want met Kerstmis willen we het gezellig hebben. We kneuteren rond kerstboom, kaarsjes en kalkoen; we knielen voor het kribje in de koude stal en denken eens extra aan de mensen die alleen en eenzaam zijn. Want Kerstmis is bij uitstek het feest van ‘allemaal samen’, van ‘het is goed je familie weer te zien’. En het lijkt wel of de Kerk zich, met de keuze van de lezingen, bij deze romantiek aansluit.
We vieren vandaag het feest van de Heilige Familie en in beide lezingen staat dan ook een kerngezin centraal: vader, moeder en kind – een zoon, een stamhouder. In de eerste lezing hoorden we over Abraham, Sara en hun zoontje Isaak; in het evangelie ging het over Jozef, Maria en de kleine Jezus. Maar in de Bijbel is geen plaats voor knusse familietaferelen – aan de geboorte van beide zonen is heel wat voorafgegaan en hun levens zullen niet bepaald standaard verlopen. De gebeurtenissen rondom hun geboorte kunnen ons wél veel leren over de betekenis van het begrip ‘familie’. Laten we daarom hun geschiedenis eens wat nader bekijken.

Voorafgaand aan de geboorte van Isaak hebben Abraham en Sara veel moeten meemaken. Op zijn 75ste werd Abraham door God geroepen om weg te trekken uit zijn geboortestad Ur. Waarnaartoe weet hij niet, alles wat God van hem vraagt is vertrouwvolle overgave. Vertrouwen dat God hem inderdaad de richting zal wijzen naar het beloofde land. Vertrouwen dat God Zijn belofte gestand zal doen en hem tot de stamvader van een groot volk zal maken. Bewijzen heeft Abraham niet, garanties evenmin: hij moet zich overgeven en dat doet hij. Hij geeft gehoor aan Gods roepstem en gaat op weg, samen met zijn vrouw Sara en zijn broer Lot. Maar hij blijft mens en zal steeds weer twijfelen: Sara en hij zijn immers al oud en het kind blijft uit. Dan toont God Zijn begripvolle kant: tot vijf keer toe herhaalt Hij Zijn belofte, waarbij Hij spreekt over een nageslacht talrijk als het zand der aarde, als de sterren aan de hemel. Ondertussen heeft ook Sara het moeilijk: ze was zo verdrietig dat zij haar man geen zoon, geen toekomst, kon schenken, dat ze Abraham haar slavin Hagar tot vrouw gegeven heeft. En dan moet ze met lede ogen toezien hoe Hagar wél zwanger wordt en haar vervolgens met misprijzen bekijkt. Is het dan vreemd dat ze Hagar en Ismaël de woestijn injaagt? Dat ze voor Gods belofte niet meer over heeft dan een smalend lachje? We kunnen het begrijpen en God ook: Hij grijpt in, intervenieert direct in onze geschiedenis en ondanks hun hoge leeftijd, ondanks dat het menselijkerwijs niet meer mogelijk was, krijgen Abraham en Sara een kind: “De Heer begunstigde Sara, zoals Hij gezegd had, en vervulde de belofte die Hij haar gedaan had” (Gen. 21: 1). De goede lezer ziet het: Abraham komt er niet aan te pas, het is God zelf die met de komst van een zoon de toekomst verzekert, de toekomst van Abraham en daarmee van het volk van Israël.
Niet enkel roze wolkjes dus, in dat geboorteverhaal van Isaak, maar het is wel een verhaal dat Gods trouw aan Zijn mensen duidelijk maakt, zelfs als die mensen af en toe de moed opgeven en zich van hun jaloerse kant laten zien. Een verhaal ook dat ons te verstaan geeft dat wij in Abraham uiteindelijk allemaal familie van elkaar zijn, ook al zijn joden, christenen en moslims uit elkaar gegroeid.

Het verslag van Jezus’ geboorte vertoont een duidelijke parallel met dit oudtestamentische verhaal. Opnieuw horen we over een geboorte die door Gods interventie tot stand komt en een belofte voor de toekomst inhoudt. De engel Gabriël zegt immers: “Hij zal een groot man zijn, en Zoon van de Allerhoogste worden genoemd. God de Heer zal Hem de troon van Zijn vader David geven. Hij zal eeuwig koning zijn over het huis van Jakob, en aan Zijn koningschap zal geen einde komen” (Lc. 1: 32-33). Wat mij opvalt is dat Maria weliswaar niet, zoals Sara, openlijk twijfelt aan deze belofte, maar wel een kritische vraag stelt: “Hoe zal dit geschieden, daar ik geen man beken?” (Lc. 1: 34). Het antwoord dat zij van de engel krijgt is letterlijk hetzelfde als dat wat Sara hoorde: “Voor God is niets onmogelijk” (Lc. 1: 37). Dan vertrouwt Maria zich toe aan God, zonder dat zij precies weet wat haar te wachten staat. Wat dat is, wordt aangekondigd in het evangelie dat we zojuist lazen.

Op de 8e dag na Zijn geboorte wordt Jezus besneden, zoals de Joodse wet voorschrijft, en nog eens 33 dagen later, op de 40e dag, gaan Maria en Jozef met Jezus naar de tempel om de verdere voorschriften van de Wet, zoals die in het boek Leviticus staan opgetekend, te vervullen. Zo plaatsen ze hun Kind nadrukkelijk in de Joodse traditie: zij zijn kinderen van het Verbond en willen dat doorgeven aan hun zoon.

De voorschriften waar de evangelist op doelt zijn drievoudig: Maria moet een reinigingsoffer brengen, de eerstgeborene moet van God losgekocht worden en het kind moet aan God opgedragen worden. In het verslag dat Lucas hiervan doet, valt een aantal dingen op. Allereerst dat Jozef en Maria als offer alleen een koppel duiven bij zich hebben. Dat was volgens de wet het offer waarmee de armen konden volstaan – rijkere gezinnen moesten ook een lam offeren. Zo maakt Lucas duidelijk dat Jezus in armoede opgroeide, lees: dat God de kant van de minderbedeelden kiest. Ten tweede valt op dat de evangelist zwijgt over het loskopen van Jezus – dat hoeft immers ook niet: Jezus is Gods Zoon en behoort geheel en al aan hem toe. Bij het opdragen tenslotte wordt duidelijk dat ook dit samenzijn geen vrolijk familiefeestje is met beschuit met muisjes. Want daar is Simeon die geïntroduceerd wordt als een wetgetrouw en vroom man. Anders gezegd: hij is betrouwbaar en we kunnen hem geloven als hij in Jezus de verlosser herkent. En net als in het evangelie van de Kerstnacht ‘gewikkeld in doeken’ en ‘mirre en wierook’ vooruitwijzen naar Goede Vrijdag, klinkt ook in de woorden van Simeon het Lijdensverhaal al door: hij voorspelt dat een zwaard het hart van Maria zal doorboren – het zal je maar gezegd worden, zo’n groot verdriet, als je net bevallen bent en wilt genieten van het jonge leven! Bovendien, aldus Simeon, zal Jezus een teken van tegenspraak worden en daarmee raken we opnieuw aan die andere betekenis van het woord ‘familie’. Eenmaal volwassen geworden zal Jezus iedereen, zonder uitzondering, uitnodigen lid te worden van de grote familie van Zijn Vader. De keuze is aan ons: gaan we moeilijkheden, spot, vervolging uit de weg of willen we deel uitmaken van de gemeenschap die over tijds- en landsgrenzen heen gaat en samen wil geloven in de liefde die geen voorwaarden stelt, die niemand buitensluit, die sterker is dan de dood. Dat laatste is wat Hanna schouwt: de bevrijding van Jerusalem.

Voor ons, christenen van de 21ste eeuw, bevatten deze verhalen een gave, maar ook een opgave. Ze zijn een bron van hoop, omdat ze laten zien dat God trouw blijft aan Zijn belofte – Hij zal ons niet in de steek laten en als er menselijkerwijs gesproken geen uitzicht meer is, zal Hij toch nieuwe perspectieven voor ons openen. Maar zo’n belofte schept ook verplichtingen, houdt ook een opdracht in: wie tot de grote familie van Gods uitverkoren volk wil behoren, moet handelen als Abraham en Sara, als Jozef en Maria, als Jezus zelf. Dat betekent: in grenzeloos vertrouwen dat God je zal bijstaan, je naasten, je vrienden, je buren, je collega’s, je medeparochianen als jouw broeders en zusters zien, niet alleen als het goed met hen gaat en het gezellig is, maar juist ook als ze verdriet hebben, boos of balsturig zijn. Het betekent: oog hebben voor oorlogsslachtoffers, AIDS-wezen, slachtoffers van huiselijk geweld, voor mensen die vervolgd worden om hun geloof, hun politieke overtuiging, hun seksuele geaardheid of simpelweg omdat ze voor hun mening uitkomen. Al die mensen, veraf of dichtbij, zijn onze broers en zusjes en een bedrag overmaken naar een hulpinstantie of een brief schrijven voor Amnesty is geen ‘afkopen van schuldgevoel’, maar een eerlijke poging iets in deze wereld te veranderen. Het zal niet altijd helpen, het is misschien een druppel op een gloeiende plaat, maar het kan voor één mens het verschil betekenen tussen leven en dood. En zoals de joodse wijsheid wil: wie één leven redt, redt de hele wereld. Laten we met dat voornemen het nieuwe jaar ingaan als leden van die ene grote familie, die van Gods eigen volk. AMEN.


© Marjolein van Tooren