Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

DOOD BEN IK PAS ALS JE ME VERGETEN BENT

Allerzielen

Begin november, als de bladeren vallen herdenken wij onze overledenen. De leidsters gebruiken vandaag in deze gezinsviering beelden uit de natuur, met een verhaal over ‘bomen die doodgaan’. U heeft dat gehoord in de eerste lezing. De kinderen zitten nu in de parochiezaal, waar ze zich op hun eigen manier ook buigen over zoiets moeilijks als dood, leven en overleven. Mensen zijn als de seizoenen. Als je jong bent leef je in de lente. Alles staat nog in bloei, daarna leef je als volwassene in de zomer. Dan kun je de vruchten plukken van je lentejaren. Daarna komt de herfst. In de natuur breken de takken en vallen de bladeren van de bomen. Dat geldt ook voor ons mensen. In de herfst van je leven verlies je je haren en je tanden en breken de heupen wat gemakkelijker. En dan komt de winter. Dan lijkt de natuur geen toekomst meer te hebben. Maar als goed kijkt zie aan de kale bomen de knoppen van de lente weer zit­ten. We wachten dan op een nieuwe lente en een nieuwe warme zomer. En dan denk ik: als er na elke winter er weer een nieuwe lente en zomer komt, waarom onze wintertijd niet gevolgd worden door een nieuwe lente en zomer bij God? De kinderen zongen na het bomen daar een heel toepasselijk lied over. De tekst luidt als volgt:

‘t wordt donkerder en donkerden,
de dagen worden korter,
de aarde rust en wacht
op wat komen gaat.
De zon is met vakantie
en de wind komt hier logeren,
de regen tikt
zijn herfstlied hier op straat.
Maar binnen is het warm,
er komen fijne dagen

Ook wij volwassenen hebben het met Allerzielen over de dood, maar dan vooral over het nieuwe leven, en ons overleven, dat ons te wachten staat. Als thema van deze viering hebben enkele ouders gekozen voor het lied ‘Testament’ van Bram Vermeulen. Hij zingt:

Als ik dood ga, huil maar niet
ik ben niet echt dood moet je weten
het is maar een lichaam dat ik achterliet
dood ben ik pas als jij die bent vergeten.
En als ik dood ga, treur maar niet
ik ben niet echt weg moet je weten
het is de heimwee die ik achterliet,
dood ben ik pas als jij dat bent vergeten.
En als ik dood ga, huil maar niet
ik ben niet echt dood moet je weten
het is het verlangen dat ik achterliet
dood ben ik pas als jij dat bent vergeten
dood ben ik pas als jij me bent vergeten.

(Bram Vermeulen)

In het boekje 'Kinderen schrijven brieven naar God' schrijft een klein jongetje: ‘Lieve God, wat gebeurt er nou als je doodgaat? Niemand wil me dat zeggen. ik wil het alleen maar weten, ik wil het niet doen’. Maar niemand die dit klein jongetje een antwoord kan geven op de vraag wat er gebeurt als je doodgaat. Niet omdat grote mensen het antwoord niet willen geven, maar we kunnen het gewoonweg niet.

Natuurlijk, als volwassenen zijn wij van die verstandig mensen geworden en zeggen: ‘doodgaan hoort nu eenmaal bij de kringloop van de natuur. Mensen maken plaats voor elkaar. Nieuwe generaties krijgen hun kans’. Anderen hoor je zeggen: ‘je blijft voortleven in je kinderen, in je werk, je prestaties’. Maar wat doe je met dit soort antwoorden, als jouw geliefde wordt weggedragen naar dat ijzige crematorium of kerkhof, als jouw geliefde voorgoed verdwijnt in verzengend vuur of in die koude aarde? Is jouw kind, jouw man, jouw vrouw, jouw vriend en jouw vriendin niet onvervangbaar? Nee, de dood is het einde van mensen zoals we ze hebben gekend en bemind. Zij zijn teruggevallen naar de aarde als een vergeeld blad in de herfst.

Ook Jezus minimaliseert de dood niet. Hij neemt de dood in al zijn onverbiddelijkheid en ernst. Hij draait er niet om heen. Hij huilt dikke tranen bij het graf van zijn vriend Lazarus. Niemand zal ooit te weten komen wat er aan ontroering door zijn hart is gegaan, toen hij het kleine handje van het dode dochtertje van Jaïrus in zijn grote mensenhanden nam. En zo'n kinderhand is koud en kil, ook al hoor ik mensen zeggen: ‘wat ligt ze er lief en onschuldig bij’. Mensen liggen er niet mooi bij als ze dood zijn. Mensen zijn geboren om te leven. We hebben een mond gekregen om te praten, ogen om zich met tederheid te vullen, een hart om mensen te beminnen, handen om in elkaar te drukken, voeten om met elkaar op te trekken. Nee, laten we elkaars verdriet niet dichtbranden met al te gemakkelijke woorden.

Jezus doet niet mee met dit mensenspel. Voor Hem is de dood de laatste vijand die overwonnen moet worden. En het enige antwoord dat God ons geeft, is Zijn eigen Zoon die zelf zó bang was voor de dood dat Hij het aan het kruis uitsnikte: ‘mijn God, mijn God, Vader, waarom heb je Mij verlaten?’ En in zijn snik ligt de vraag van ons allemaal verborgen. Het is zo gemakkelijk om over de dood te praten als je op de toeschouwersbanken van de arena zit, maar ín de arena wordt niet meer over de dood gediscussieerd, daar wordt alleen maar verdriet geleden en sterven mensen bij bosjes.

Eén kind uit de dood door Jezus opgewekt, wat heeft dat nu in Gods naam voor zin? Dat kind is intussen ook al weer gestorven. Wat hebben wij aan zo'n herinnering, aan zo'n verhaal? Blijkbaar wil Jezus ons iets anders zeggen. Hij zegt: ‘voor mensen die geloven heeft de dood zijn angel verloren’. Als de omstanders aan wanhoop zijn over­geleverd, zegt Jezus: ‘Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft zal; leven ook al is hij gestorven, en ik ga terug naar mijn Vader om voor ieder van jullie een plaats te bereiden’. Een goedkoop antwoord? Vergeet dat maar: Zelf is Hij zó bang geweest, dat doodsdruppels, het doodzweet, op zijn voorhoofd staat.

Jezus vergelijkt het sterven van mensen met wat gebeurt aan de graankorrel. Het zaad dat in de bodem verdwijnt, prijsgegeven aan de zwart aarde. Een langzaam proces van afsterven, de huid wordt aangetast, eerst de buitenkant, dan langzaam maar zeker ook de binnenkant. De huid begeeft het, de korrel scheurt open en barst uit tot nieuw le­ven. Prijsgegeven aan de donkere aarde zoekt het nieuwe leven zich een weg naar boven. En dat brengt de evangelist Johannes tot een getuigenis. Hij verkondigt het van de daken: ‘er komt een tijd dat alle tranen zullen worden uitgewist, de dood zal er niet meer zijn. Geen rouw, geen geween, geen smart zal er zijn, want al het oude is voorbij. Want ik zie een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. De eerste aarde en de eerste hemel zijn verdwenen.’ Een onvoorstelbaar verhaal dat zijn grond en fundament vindt in Jezus die hartstochtelijk van het leven hield, zelfs zoveel, dat Hij het prijs durfde geven, omdat Hij wist dat een mens die écht lief kan hebben, op den duur niets meer te verliezen heeft, zelfs niet zijn eigen leven... Het laatste couplet in het kinderlied over de duisternis eindigt met de hoopvolle woorden, voor kinderen en volwassenen.:

Dat de duisternis boze dromen brengt
is lang niet altijd waar.
En als je straks gaat slapen.
doe gerust je ogen dicht,
je bent toch nooit alleen,
en na het donker wordt het altijd licht.

© Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken RK Amstelland