Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

HERDERS MET EEN HART

schapen

In de eerste lezing uit de profetie van Jeremia horen we hoe God op zoek was naar een koning voor zijn volk. Hij zag de kleine herdersjongen David. Hij zag dat David, als hij bij een nieuw stuk weidegrond kwam, eerst de kleinste schapen liet grazen, daarna de oudere en zieke schapen. Tenslotte mochten de jonge sterke schapen hun tanden zetten in het taaie gras dat over was gebleven. Toen God dat zag, zei Hij: ‘als iemand zo omgaat met zijn dieren, moet hij ook wel zorgzaam omgaan met mensen. De zwakken mogen voorop staan, de sterken daarachter. David moet de nieuwe koning worden, want hij is in staat Mijn Volk te leiden!’

Alle grote figuren uit het Oude Testament waren trouwens herders: Abraham, Mozes, David en zo vele anderen. Nu is het herderschap in onze verstedelijkte samenleving een geïdealiseerd beroep. Want ten tijde van Jezus waren herders de putjesscheppers van de samenleving. Als je helemaal niets meer kon, dan kon je altijd nog herder worden. Herders vormden de onderkant van de samenleving, hadden geen stemrecht, kwamen soms wekenlang niet uit de kleren. Zij stonken naar hun dieren, met wie ze vaak samen sliepen rond het kampvuur. Je liep met een grote boog om ze heen, zoals je dat nu soms doet met mensen die naar kuilgras ruiken. En uitgerekend deze mensen zijn de eerste getuigen van de geboorte van Jezus. In het geboorteverhaal wordt al duidelijk dat Jezus vooral gekomen is voor deze mensen aan de onderkant. En dat niet alleen: Hij identificeert zich met hen, wil zelf zo'n stinkende herder zijn die ruikt naar zijn schapen. Dan heb je te maken met een goede herder en geen huurling.

Een kudde heeft een herder nodig die de boel bij elkaar houdt, malse plekjes weet te vinden en je daarheen leidt zonder gevaar. Een échte herder werkt zich in het zweet, moet zelf ook een schaap met vijf poten zijn, maar zijn kudde komt terecht. Een échte herder, een échte leider, is iemand waar je je met een gerust hart aan kunt toevertrouwen.

Schapen huilen als ze naar de slachtbank worden geleid. Ze komen blatend aanzetten als er extra voer komt. Ze grazen op plekken die wij volstrekt kaal achten. Ze zijn tevreden met weinig, zijn snel ziek, vertrouwen geen vreemden, al komen ze nieuwsgierig naar je toe. Hun eigen baas, hun eigen herder krijgt het voor elkaar dat het eerste schaap over de dam gaat, want een schaap kent zijn baas. Een schaap doet dat ook als de herder een minder zachtmoedig mens is. Een schaap is een kuddedier, heeft leiding nodig. Is de leiding ondeugdelijk, holt de kudde er toch achter aan. Terecht spreken we dan van ‘stomme schapen’. En uit de jongste geschiedenis weten we dat er honderdmiljoenen menen zijn die achter de huurlingen aan lopen, ook al zien ze hoe miljoenen anderen de concentratiekampen worden ingedreven, op weg naar de slachtbank.

Jeremia heeft het vanmorgen ook over schapen. Hij doet dat vlak voor de ineenstorting van het Koninkrijk Juda en vóór de verwoesting van Jeruzalem in 587 v.Chr. In Babylonië verbleven de Joden als slaven, weggevoerd uit hun land van melk en honing. Er is wee-geroep, bedreiging, ondergang, hoop en tenslotte de belofte dat er een nieuwe herder zal komen. Jeremia stelt de koning en de leiders van het volk persoonlijk verantwoordelijk voor de deportatie. Machtswaanzin en hang naar materiële welvaart hebben ervoor gezorgd dat ze van het beloofde Land in de afgrond terecht zijn gekomen. Jeremia voorspelt dat er een nieuwe koning, een nieuwe herder, zal opstaan die het volk weer zal voeren naar grazige weiden. Hij zal regeren in de geest van Koning David. Daarmee geeft hij aan dat een koning pas goed is als het kleinste schaap tot zijn recht mag komen. Een koning die het volk zó zal besturen dat elke onderdaan een plaatsje in de zon wordt gegund.

In psalm 23 wordt ook gesproken van een herder. ‘De Heer is mijn herder. Hij laat mij weiden op groene velden. Hij brengt mij terug naar het water. Hij geeft mij weer frisse moed.’ Tijdgenoten van Jezus hebben in Hem het beeld van de goede herder herkend. Want geen ander als Hij zocht zo verloren mensen weer op. Mensen van de onderkant. Voor Hem was elk mens belangrijk, zoals een échte herder zich verantwoordelijk weet voor het kleinste en zwakste dier. Jezus wijst ons op het feit dat er zoveel mensen verloren lopen. Hij evalueert met zijn vrienden en werkt een plan uit: hoe gaan we nu verder? Hij leert zijn vrienden dat iedereen mee mag in het schuitje. Dat er te veel mensen terecht­komen tussen de wal en het schip. Ze worden doodgedrukt door massieve krachten. Jezus leert zijn vrienden om elkaar broeders hoeder te zijn. Hij leert hen ook dat er niet één herder is, maar dat we elkaars herder mogen zijn. Want mensen kunnen niet zonder elkaar. Iedereen heeft iemand nodig die je draagt, die je corrigeert en die je tot de orde roepen. Vooral als je pijn lijdt aan het leven, heb je mensen nodig die je dragen.

Om elkaar te kunnen weiden moet je weg uit je al te enge behuizing. Want God is niet alleen weg, waarheid en leven, Hij is niet alleen een veilige weg, een been om op te staan, een rots om op te bouwen. Hij wil dat wíj die stevige rots en dat been, die veilige weg zijn. Dat we elkaar op de been krijgen en op de been houden. Dat we elkaar beschermen tegen herders die alleen maar uit zijn op de wol. Want wie beschermt anders de kleinen van deze wereld?

Bezuinigingen ten koste van de armsten? Dat zal wel nodig zijn, want anders waren we er niet aan begonnen. In de ambtelijke molens terecht komen en voortdurend van het kastje naar de muur gestuurd worden? Het schijnt tegenwoordig niet anders te kunnen. Het gezag kan wel een richting geven, maar zelf moeten we toetsen wat die richting in ons eigen leven waard is. Een kansarme buurman helpen? Daar zijn toch instanties voor? Vechten voor de vrede? Daar hebben we toch vredesbewegingen voor? De kerk opbouwen vanaf de basis? Daar hebben we toch mensen voor die ervoor hebben doorgeleerd? Maar het gaat er om dat wij zelf meedoen!

‘Toen Jezus aan land kwam zag Hij een grote menigte. Hij voelde medelijden met hen, want ze waren als schapen zonder herders. En Hij begon hen uitvoerig te onderrichten.’ Elkaars hoeder zijn: gave en opgave tegelijkertijd. Zeker in een kerk en in een wereld waarbij huurlingen naar de belangrijkste posten solliciteren. Wij hebben geen behoefte aan herders die op de wol uit zijn, maar herders die hun hart écht bij ménsen hebben.

© Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken RK Amstelland
Locaties: Augustinuskerk en De Goede Herder