Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

VREDE ZIJ U

verschijning na de verrijzenis

Ze waren aan het einde van hun Latijn. Drie jaar lang waren ze hun Heer gevolgd. Nu was hun Heer teruggevallen naar de aarde als een vergeeld blad in de herfst. Was dat nou de koning die zijn nieuwe Koninkrijk zou stichten? Verdwenen was Hij, geliquideerd als de eerste de beste misdadiger. De leerlingen hebben zich opgesloten, ramen en deuren potdicht, uit angst. Met hen zou hetzelfde kunnen gebeuren. In een of andere zaal zitten ze bij elkaar. Daar horen zij voor het eerst het verhaal van de vrouwen. Die beweren dat Jezus niet dood is maar leeft. Op hun woord zijn Petrus en Johannes naar het graf gegaan. Ze waren verbijsterd. Het graf was leeg, zijn doodsklederen lagen keurig opgevouwen. Geen spoor van een worsteling. Zelfs in het graf was de dood niet meer aanwezig. Het bracht de leerlingen in grote verwarring.

En nu waren er net twee leerlingen uit Emmaüs gekomen die hetzelfde beweerden, ‘We hebben de Heer gezien, Hij is verrezen!’ Dat is al een verhaal op zich. In Emmaüs woonden maar weinig mensen. Er was een groot garnizoen van de Romeinen gevestigd. Bijbelgeleerden weten haarfijn uit te leggen dat ‘van Jeruzalem naar Emmaüs gaan’ betekent dat je capituleert. En de twee Emmaüsgangers zijn gecapituleerd voor de dood. Onderweg ontmoeten ze de verrezen Jezus. Niet door al die mooie woorden die Hij spreekt, maar door de wijze waarop hij ’s avonds het brood met hen breekt. In het breken van het brood wordt Hij herkend, Enthousiast gaan ze terug naar Jeruzalem en zoeken hun vrien­den op. En ook hen vertellen zij dat wonderlijke verhaal over hun verrezen Heer.

En dan rollen in het verhaal de beelden over elkaar. Maar kunnen wij die beelden in onze tijd nog verstaan? Weten wij nog hoe we met verhalen en beelden moeten omgaan? Bij ons voert de informatieve taal de boventoon. Wij willen als noordelingen o zo precies zijn. Soms laten we ons gaan in de liefde. Als een jongen zijn meisje opbelt en zegt: ‘ik zou je wel willen opvreten’, dan moeten we dat niet al te letterlijk nemen. Want jongens doen niet aan kannibalisme! Dat meisje moet dat niet al te letterlijk nemen, zij luistert naar datgene wat hij eigenlijk zeggen wil. En als je het zo bekijkt, wat wil dan het verhaal van deze zondag ons eigenlijk zeggen?

Ook de teksten van het evangelie niet altijd geschreven in de informatieve of letterlijke taal. Er hebben geen camera’s langs de weg gestaan. Er zijn geen opnames gemaakt. De Stel je voor: de dood heeft zijn angel verloren en zichzelf de das om gedaan! Ook dat is beeldtaal. Maar beelden zijn niet altijd gemakkelijk te begrijpen.

Feiten in het evangelie zijn niet altijd geschiedkundige feiten. De tekst is geen proces-verbaal van hoe het allemaal letterlijk gegaan is. Het Evangelieverhaal van vandaag is ge­schreven in de evocatieve taal. Het is de taal van de dichters, de taal van de profeten. Het Paasevangelie wil ons oproepen tot geloof in de Verrezen Heer. Als er verteld wordt dat Jezus binnenkwam, terwijl de deuren gesloten waren, betekent dat dat de leerlingen in zichzelf opgesloten zijn. Hun toekomst zat potdicht. Stel je voor, al hun kaarten hadden ze op Jezus gezet, maar nu was hun toekomst als een kaartenhuis in elkaar gevallen. En als Jezus tot Thomas zegt: ‘Kom, leg je hand in mijn zijde’, dan moeten we dat niet al te letterlijk opvatten. Het is de taal van geliefden. Jezus vraagt aan Thomas dat hij zich in liefde aan Hem toevertrouwt. Als er gezegd wordt dat de ogen van de leerlingen geopend werden, dan wil dat zeggen dat Jezus alleen te herkennen is, als je in geloof de schellen van de verblinde ogen laat vallen!

Het Paasevangelie is ronduit moeilijk. Als je de tekst letterlijk leest, begrijp je niet wat er staat. Maar als je áchter de woorden leest, wordt alles veel duidelijker! Want met Pasen tuimelen de beel­den over elkaar heen. Ook de leerlingen van Jezus hebben aan de nieuwe bestaanswijze van Jezus moeten wennen. De leerlingen zijn vol twijfels, Maria Magdalena meent dat Jezus de tuinman is. De leerlingen die op weg zijn naar Emmaüs denken aanvankelijk: ‘het is een vreemdeling zeker, die verdwaald is zeker. Doe eens open en vraag eens naar zijn naam’. Maar hun ogen gingen open bij het noemen van hun naam en bij het breken van het brood.

Vorige week lazen we het verhaal van Thomas, nu het verhaal van de Emmaüsgangers en de kring van leerlingen. ‘Ik ben het, Jezus! Betast me maar helemaal. Raak Mij maar aan! Je hebt niet met een geest te maken, jullie zien geen spoken. Je hebt niet met een schim van doen, want een schim heeft geen lichaam en eet niet’. Jezus benadrukt de verrijzenis van het lichaam. Heel de mens is nieuw. De apostelen kunnen hun oren en ogen niet geloven. Fan wijst Jezus hen op de Schriften. Daarin kunnen ze lezen dat ‘in Jeruzalem alles aan de Mensenzoon zal gebeuren wat door de profeten is voorspeld: Hij zal worden overgeleverd, bespot, mishandeld en bespuwd. Ze zullen hem geselen en ter dood brengen en op de derde dag zal Hij verrijzen’ (Lucas18:31-33). Steeds weer die eenheid van lijden, sterven en verrijzen. Maar hun oren zitten potdicht. Ze kunnen het bericht niet opvangen. Er zitten te veel stoorzenders doorheen. Jezus maakt hun oren en ogen weer open. En dan komen de tongen los. Ramen en deuren gaan open en overal vertellen zij het verhaal van de Verrezene, het verhaal van de Levende. Iedereen die wil mag dat maar horen wil. Want zo zijn wij mensen. Om opnieuw een beeld te gebruiken: waar ons hart vol van is, loopt onze mond van over.

Wat me opvalt is dat in de meeste verhalen en getuigenissen over de Verrezen Heer bijna allemaal gepaard gaan met de uitdrukking ‘Vrede zij u’, zo ook in het verhaal van vandaag. Die vrede wenst Jezus ons ook toe. Een wens van vrede die Jezus heeft vergezeld van kribbe tot kruis. ‘Vrede op aarde aan de mensen van goede wil’ zongen we in de kerstnacht. Die vrede, die Sjaloom, wenst Jezus iedereen toe die Hij tegenkwam. ‘Ga in vrede’, zei Hij tegen de blinde. ‘Ga in vrede’, zei Hij tegen de zondige vrouw". ‘Mijn vrede geef Ik u, mijn vrede laat Ik u’, zei Hij tot zijn vrienden bij 't afscheidsmaal op Witte Donderdag. En als Hij op Paasmorgen verschijnt, zijn zijn eerste woorden: ‘Vrede zij u’. En die vrede wens ik u vandaag, op de derde zondag van Pasen, ook weer van harte toe. Laat die kille afgrond van Goede Vrijdag maar voor wat hij is. Laat je over de streep trekken, kom over de brug! Dan zal het wonder geschieden: dan worden mensen-in-de-put weer mensen-bij-de-bron. Mensen-in-de-put horen in Emmaüs thuis, mensen-bij-de-bron horen thuis in dat nieuwe Jerusjaloom, stad van vrede.

© Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken RK Amstelland
Locatie: H. Augustinus