Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

EEN VADER KRIJGT ZIJN KIND TERUG

Het is 's avonds halfzes. Spitsuur. De straat is overvol. Overal mensen, talloze fietsers en heel veel toeterende auto's. Op straat loopt ook een klein jongetje van vijf jaar, met hele grote tranen op zijn wangen. Het kind trekt een grote volwassen man aan zijn arm en vraagt: 'meneer, hebt u een vader gezien zonder een klein jongetje?' En terwijl hij opnieuw in tranen uitbarst voegt hij er met horten en stoten aan toe: 'dat kleine jongetje, dat ben ikke.'

Dat kleine jongetje had het niet alleen over een verloren zoon, maar over een verloren vader, een vader die zijn kind is kwijtgeraakt. De vader is wanhopig: in die grote stad, die grote wereld: waar moeten de ouders hun kind gaan zoeken?

In de afgelopen Goede Week zochten wij naar ons contact met God. Veel mensen in onze tijd zijn het contact met God kwijtgeraakt. En niet alleen zoeken wij in onze verdwaasde wereld naar een teken van God, maar we vergeten dat ook in onze tijd God zelf naarstig op zoek is naar zijn verloren kinderen. En dat zijn er tegenwoordig heel wat mensen die hun spoor naar God volledig kwijt zijn geraakt. Met Pasen krijgt God de Vader zijn Kind weer terug, en blijft halsrekkend uitzien naar zijn andere kinderen. Waar zijn die gebleven? Krijgt hij als Vader ook deze kinderen weer terug?

God is zijn kinderen al kwijt sinds de tragische gebeurtenis in het aartsparadijs, waarbij Adam en Eva weggekropen waren, diep in het struikgewas. Toen hoorden zij God aankomen, die hard riep: ‘Adam en Eva, mijn kinderen, waar zijn jullie gebleven?’ Een Vader die zijn kinderen kwijtraakt in het Aartsparadijs. Zou het de betekenis van het Pasen niet zijn, dat God zijn Zoon, en al zijn kinderen, weer terugkrijgt en in zijn armen kan sluiten? Sinds de Eerstgeborene uit zijn graf tevoorschijn komt – meer dan tweeduizend jaar geleden, dan pas komen Adams en Eva’s, beelden van elk mens, achter het struikgewas vandaan. Verloren dochters en zonen vinden in de Paasnacht hun Vader weer terug. Verloren kinderen zijn dan eindelijk weer waar we eigenlijk thuishoren, in de handen van de Hemelse Vader.

In ónze plaats speelde Jezus de rol van de verloren zoon. Op Goede Vrijdag hangt Hij te midden van een zwijnige wereld, een wereld vol misdaad, machtsmisbruik en geweld. Maar op Paasmorgen komt Hij terug bij de Vader. Jezus zegt hetzelfde als de verloren zoon: ‘Ik zal opstaan en naar mijn Vader gaan’. En God ontvangt Hem met open armen: Daar komt zijn eerstgeboren kind weer terug. ‘Mijn Zoon was dood en is weer levend geworden’. En de Vader laat het gemeste kalf slachten en richt een feestmaal aan, ter ere van zijn thuisgekomen zoon. En alle andere mensenkinderen die uit zijn hand geboren zijn blijven bij Hem van harte welkom. En God is gerust: aan de hand van zijn Zoon Jezus van Nazareth zullen zijn kinderen weer terugkeren. Een vader die verdriet heeft, omdat hij zijn zoon is kwijtgeraakt, waar heb ik dat verhaal in Godsnaam ook al eens eerder gehoord?

In het evangelie volgens Marcus en Johannes lezen wij dat bij het aanbreken van de dag Maria van Magdala en de andere Maria naar het graf komen kijken. Echt vrouwelijk deze Paasvrouwen. Ze kunnen niet goed tegen het doormalen van verdriet in hun hoofd. Ze moeten iets om handen hebben. In hun lege handenpalmen brandt het verlangen naar contact, het laatste contact met het terechtgestelde lichaam. Ze willen iets delen, want laat u niets wijsmaken: vrouwelijke liefde is praktischer, concreter.

De leerlingen van Jezus zitten nog bij de pakken neer, als de vrouwen al weer op weg zijn. Al vragen zij zich wel af: ‘wie zal voor ons de steen bij de ingang van het graf wegrollen?’ Maar Maria van Madagala en Maria van Jacobus en Salome, zijn op weg met hun kruiden om zijn dode lichaam te zalven. En tot hun verbazing zien ze dat de steen voor het graf al is weggerold. En Marcus schrijft: ‘en het was me toch een knaap van een steen, heel erg groot!’. Ze gaan het graf binnen. En daar zit een jongeman met een wit kleed, die tegen hen zegt: ‘Schrikt niet. U zoekt de gekruisigde Jezus, hier is hij niet, Hij is verrezen. Zie, Hij is u voorgegaan naar Galilea!’

Waarom vermeldt Marcus dat ze naar Galilea gaan? Ze horen toch thuis in de tempel van Jeruzalem? Daar zijn verschillende verklaringen voor. Jezus kwam zelf van Galilea. In Galilea heeft Jezus zijn leerlingen geroepen. Wilde Hij daarmee zeggen: wat we daar begonnen zijn moet worden doorgezet? In ieder geval heeft Galilea iets van de rumoerige wereld. Een soort Bijlmermeer, waar we donderdag naar de Passion konden kijken. Een stadsdeel met zoveel verschillende uiteenlopende culturen. Daar wonen mensen van allerlei slag. In Galilea wonden bijvoorbeeld de Sikariërs, (dolkendragers), de verzetsstrijders tegen het Romeinse bewind. Onder hun mantels droegen ze dolken, waar ze, als het maar even kon, Romeinse soldaten een kopje kleiner maakten. Misschien dat de evangelisten wilden zeggen dat de verrijzenis geen Jerusalemse tempelaangelegenheid is maar een zaak die de hele wereld aangaat?

Vertaald in onze tijd: zoek de verrijzenis niet op in mooie kerken, ook niet op prachtig versierd kerkhoven, maar zoek de Verrezene maar in donker Amsterdam, in de sloppen en stegen van de wereld, onder de bruggen van Parijs, in hongerend Afrika en in de talloze kinderen die met hun ouders zijn omkomen en nog steeds omkomen inhet Midden-Oosten. Overal waar mensen voor elkaar instaan krijgt de verrijzenis van mensen een kans. Wij kunnen niet tegen elkaar blijven zeggen: ‘wat ligt Jezus daar mooi bij: Laten we zijn stoffelijke resten balsemen’. Nee, daar maakt Marcus een einde aan: zoek het onrecht in de wereld op. Je kunt de nagedachtenis van een overledene niet beter eren dan de beste momenten van hun leven, hun levenswerk, in je eigen bestaan voort te zetten.

In dit paasweekend worden we uitgenodigd om alle wegen die, hoe dan ook, leiden naar het graf, definitief te verlaten. Hoopvol worden we uitgenodigd om op te trekken naar Galilea, waar de verrezen Heer ons voorgaat, een nieuwe toekomst, vol leven, tegemoet. Er is een tijd geweest dat aan geboorte en dood dezelfde rechten werden toegekend. Voor geboorte is er nu nog plaats, maar een lijkkist past niet meer zo in onze wereld met zoveel perfectie. Er was vreugde rond de wieg en droefheid rond het graf, maar beide droegen het kleed van hoop en verwachting. En als je een dode zo in zijn kist ziet liggen, is het u dan ook opgevallen dat hij of zij ligt in een kist met satijn. Alsof hij of zij daar ligt in een wieg: om opnieuw geboren te worden, maar nu in de handen van de levende God.

Dood en leven hoorden zo bij elkaar, de grenzen waartussen het spel gespeeld mag worden. En de dood is niet het einde maar het begin van een nieuw spel zonder grenzen. De mensen leefden vroeger dichterbij de natuur, waar het stuivertje wisselen van geboorte en dood, de eeuwige cirkelgang van het leven in stand houdt. Het was tegen deze achtergrond dat Jezus zijn boodschap bracht van bevrijding en nieuw leven, daarbij beelden plukkend uit de natuur en het boeiende landschap die Hem omringden. En Hem hoor ik zeggen: ‘Als de Vader in de hemel zo zorgt voor de bloemen die vandaag bloeien en morgen in de oven worden geworpen, hoeveel temeer zal hij dan zorg dragen voor jullie, kleingelovigen:"

En als hij praat over de stervende mankorrel die sterven moet om vruchten te geven, dan bedoelt Hij daarmee dat zijn verrijzenis op de derde dag niet haaks staat op wat mensen aan verwachting beleven in het zaad, dat zij toevertrouwden aan hun akker. Katholieken noemen hun begraafplaats een dodenakker. En in een akker wordt niet het zaad van het verleden, maar het zaad van de toekomst gezaaid. Op een kerkhof ligt niet het verleden. Daar ligt de toekomst, ook onze toekomst. Dat is wat Jezus bedoelde, toen Hij zei: ‘Als het lichaam niet als zaad aan de aarde wordt toevertrouwd, zal het nooit tot nieuw leven komen. Wat een diepgaand beeld!

Mensen van deze tijd zijn nu niet meer zo geboeid geboeid door beelden uit de natuur. We zijn in de ban geraakt van wat wij zelf hebben geschapen. Onze eigen schepselen die alle het stempel van de eindigheid dragen. Het geheim van het wonderlijke voortleven in seizoenen kan niet gevangen worden in scheikundige formules, zoals ook het voortbestaan van de mens na zijn dood niet gewonnen kan worden uit menselijke redeneringen, maar alleen in geloof aan Hem die ook de Schepper is van hemel en aarde, en van onze wonderlijke natuur.

Gaan we terug naar de natuur. Ook ons eigen aardse leven ontwikkelt zich langs de gang van de seizoenen. Als je geboren wordt zit je in de lente van je leven. Alles staat nog in de knop. Je hebt nog een heel leven voor je. Dan komt de zomer. Je bent volwassen en je mag de rijpen vruchten plukken van je jeugd. En dan komt de herfst: takken breken, bladeren vallen, bomen vallen om. Zo is dat ook met ons. We verliezen onze haren en tanden, en onze botten breken wat gemakkelijker. En dan komt de winter. Alles lijkt doods, het leven is verdwenen. Maar als je buiten naar de takken kijkt zie je toch de nieuwe knoppen van de lente zitten! Mensen zijn deel van de natuur, waarin seizoenen elkaar afwisselen. Maar als in de natuur de winter gevolgd wordt door een nieuwe lente. Waarom zouden wij dan zo eigenwijs zijn te menen dat ook onze winter van de dood niet gevolgd wordt door een nieuwe lente bij God? Onze overledenen gaan over de brug die het land van de levenden en het land van de doden met elkaar verbindt. En wat blijft zijn onze verhalen, onze herinneringen, onze liefde, waarmee wij aan de slag mogen gaan.

We staan dan voor de keuze: gaan wij met z’n allen op weg naar Galilea. En uiten wij onze dankbaarheid, omdat in Jezus' Dood en Verrijzenis een hemelse Vader zijn Kind en kinderen, die verloren waren. weer heeft teruggevonden. In onze tijd zijn er een groeiend aantal mensen die op zoek zijn naar God. Maar weet dat ook de hemelse Vader naarstig op zoek blijft naar zijn kinderen.

Ik wens allemaal een Zalig Paasfeest.

© Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken RK Amstelland
Locatie: H. Augustinus