Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

HET LEGE GRAF

eeg graf

Tweede paasdag bestaat in de liturgische kalender eigenlijk niet. In Nederland laten wij de kerkelijke hoogtijdagen wel volgen door een extra dag: tweede kerstdag, tweede paasdag, twee pinksterdag. Dat vinden we in de meeste andere landen niet. Daar zijn ze al weer volop aan het werk. In onze traditie willen wij alles nog eens dunnetje overdoen.

De afgelopen week zei iemand tegen me: ‘jullie hebben nog een mis op Tweede Paasdag. Preek je dan weer? Ben je, na al die preken in de Goede Week en Pasen niet langzamerhand over het onderwerp uitgepraat? Is dan eigenlijk niet alles al gezegd?’ Ik zei toen: ‘natuurlijk maak ik ook ‘n korte preek voor de Tweede Paasdag, want over dit onderwerp raak je niet uitgepraat!’. En ik gaf een voorbeeld. Als je aan een bruidspaar vraagt hoe hun trouwdag was, zoek dan maar een stoel, want ze raken niet uitgepraat. Als een moeder haar pasgeboren baby in haar armen houdt, en je vraagt wat ze vindt van de geboorte van haar pasgeboren baby, dan raakt ze niet uitgepraat. Het is het mooiste kind van de wereld! En geen enkele ander kind is zo lief en aardig. En als ik bij ouderen op visite en ik vraag ‘hoe is het met jullie kinderen’, dan worden talloze foto’s tevoorschijn gehaald. Ze raken niet uitgepraat, niet uitverteld.

Zo raken we over Pasen niet uitgepraat. Ook niet in de Bijbel. De komende zondagen gaat het onder andere over de ‘ongelovige Thomas’ en het verhaal van de leerlingen die hun geloof zijn kwijtgeraakt en teleurgesteld terugkeren naar Emmaüs’. De verrijzenis is blijkbaar al vanaf het begin niet zo vanzelfsprekend. Zo hoorden wij vanmorgen hoe Romeinse soldaten worden omgekocht om te vertellen dat de vrienden van Jezus het lijk ’s nachts hebben weggehaald en verborgen. ‘En dat verhaal is onder de Joden verder verteld tot op de dag van vandaag.’

Eigenlijk is Pasen een onmogelijk feest. Een jonge man, net in de dertig: de dood ingejaagd, kapotgemaakt, kleingekregen, diep in de aarde weggestopt als een bange herinnering. 'n Mens sterft en valt terug naar de aarde. Maar het leven gaat door, terwijl hét leven hing te sterven. De keizer van Rome heft zijn glas, terwijl in een uithoek van zijn wereldrijk de Messias wordt geliquideerd. Als we over de dood van Jezus praten, dan lijkt het alsof we afdalen in de schemerige grafkelders van een middeleeuwse kathedraal. Boven de gewijde ruimte van God, daaronder de grafkelders met de geur en de duisternis van de dood.

Jezus is de dood niet uit de weg gegaan. Juist omdat Hij hartstochtelijk van het leven hield, stevende Hij recht op de dood af. Diep bewogen staat Hij bij het graf van zijn vriend Lazarus. Huilend staat Hij op de heuvel, als Hij nadenkt waar de toekomst van Jeruzalem op uit zal lopen. Niemand zal weten wat er aan ontroering door zijn hart is gegaan, toen Hij het handje van het dochtertje van Jaïrus in zijn grote mensenhanden nam. En wat is het handje koud en kil, ook al zeggen de mensen: ‘wat ligt dat kind er lief en vredig bij’.

Jezus zag door de vitrages van dat medelijden heen. Hij zag dat de dood ook aanwezig was in de levenden die om de dood heen stonden. Jezus wilde geen camouflage als de tornado van de dood door een mensen leven heentrekt. Golgotha confronteert ons met onze eigen dood. Zelf worden wij lijken: ieder van ons. Wij moeten weten dat, wanneer ons eigen uur aanbreekt, dat 't kruis van Jezus dan onze enige redding is. Laten we ophouden tot elkaar te zeggen ‘wat ligt-ie er mooi en vredig bij’. Daar ligt de kracht van onze troost niet, want een lijk is een afschuwelijk iets. Mensen die je bemind hebt kun je niet meer aanraken. Maar mensen zijn toch geboren: met handen om elkaar te beminnen, met ogen om naar elkaar om te zien, met monden om met elkaar te praten, met oren om naar elkaar te luisteren, met voeten om elkaar te begeleiden op onze levensweg? Niet dat iemand er mooi bij ligt is onze troost, maar alleen de woorden van de gekruisigde zelf die spreekt over de stervende graankorrel die eerst voor lijk de grond in moet om tot leven te komen.

Jezus gebruikt zelf het beeld van de stervende graankorrel. Dat is ook het testament dat Hij ons heeft nagelaten: de stralende hoop, de blijde verwachting die heen breekt door alle droefheid. In de aarde vallen en sterven, het gaat over jaren, maar de vruchten zullen er zijn! Hard en onmogelijk vallen die woorden op ons hoofd, dat vol gedachten en hersens zit, en niet begrijpt. ‘Hij is verrezen’, - een woord als een zee, je kunt er niet op lopen, niet op bouwen, het glipt weg als water tussen je vingers.

‘Hij is verrezen’, - het is een woord als een berg: je kunt er niet overheen kijken, je weet niet wat erachter ligt, wat het betekent: vertwijfeld vragen leerlingen zich af: is Hij soms hier, een lichaam met ogen die zien, met kleren aan zoals wij? En hoe dan? Maria van Magdala ervaart hem aan den lijve. ‘Hij is niet hier, Hij is verrezen’; zonder vreugde en vervoering staat dat geschreven. Het lijkt wel alsof dat volkomen normaal is, een nuchtere vaststelling. Jezus heeft zijn doodskleed netjes opgevouwen en is al weer op weg naar Galilea, naar de plek waar Hij de Zaligsprekingen heeft uitgesproken (Matteüs 5). Alsof Matteüs wil zeggen: ‘als je vastloopt in je geloof aan de verrijzenis, ga dan maar weer eens in stilte terug naar de plek waar Jezus zijn Bergrede, zijn regeringsverklaring, heeft gegeven. En probeer dan je aan die woorden en levenswijze van Jezus je op te trekken.

Geloven in de verrijzenis is de kern van ons Christelijk geloof. Zoals de apostel Paulus dat zegt: ‘Als Christus niet verrezen is, dan is ons geloof ijdel en zonder inhoud’. Dan heeft het geloof geen enkele betekenis meer. Dat is belangrijk dat we in ons geloof bij tijd en wijle teruggaan naar ‘het vleesgeworden Woord’ van in den beginne.

© Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken RK Amstelland
Locatie: H.Augustinus