Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

TIEN MELAATSEN

melaats

Jezus komt vandaag maar liefst tien melaatsen tegen. In Ghana heb ik een lepracentrum bezocht, maar dat was niet te vergelijken met lepra in de tijd van Jezus. Melaatsheid is tegenwoordig te genezen met een multidrugtherapie (MDT). In de tijd van Jezus was het een uiterst gevaarlijke ziekte. De Joden noemden de melaatsheid ‘de eerstgeboren zoon van de dood’. De melaatsen leefden in holen en in de grotten van de woestijn, zelfs op begraafplaatsen. Ze werden uitgestoten uit de gemeenschap. In angst en eenzaamheid wachtten ze op hun sterfdag. Volgens de Joodse reinheidwetten was een melaatse cultisch ‘onrein’. Dat betekent dat hij niet in de tempel mocht komen vanwege het gevaar van besmetting. Als melaatsen iemand tegenkwamen, dan moesten ze op een grote afstand blijven en moesten ze een belletje laten horen en hardop roepen ‘onrein, onrein’.

Maar zijn we dan zelf zo rein? Wie ben ik? Waar sta ik zelf in het leven en aan wiens kant? Melaatsheid mag dan in het Westen verdwenen zijn, nog steeds zijn we elkaars onaanraakbaren. Iedereen trekt zich terug op zijn of haar eigen levensbaan. Tien melaatsen in het Evangelie, tien onaanraakbaren. Mensen weggedrukt in de berm van het leven. In een grote bocht gaan we om hen heen. Soms behoren we zelf tot die mensen waar ze maar mee doen. En tot wie laten we ons rekenen: behoren wij bij die negen die niet verder komen dan de buitenkant? Of ben ik de tiende die ervaren mag dat God in m'n leven bezig is?

Jezus geneest tien melaatsen. Hij is geen dokter, geen kwakzalver. Hij beschikt alleen over het medicijn van de liefde. Want alleen de liefde, zegt Jezus, helpt mensen weer op weg. Alleen de liefde haalt mensen uit hun isolement. Diegene die liefheeft, is tot wonderen in staat, kan zelfs bergen verzetten. Eén mens keert terug: een Samaritaan nog wel, een gastarbeider, een vreemdeling. De enige die correct handelt, komt hier niet eens vandaan! De Syriër Naäman uit de eerste lezing en de Samaritaan uit het Evangelie, behoren niet tot het uitverkoren volk, maar zij mogen toch ervaren dat er van God 'n genezende kracht uitgaat. Naäman neemt wat grond mee om zijn genezing blijvend te gedenken, want het is de God van Israël die hem weer vaste grond onder de voeten heeft gegeven.

In onze wereld bestaat melaatsheid niet meer. Hoewel? Elk mens heeft in z'n lichaam, zelfs diep in ons hart, afgestorven plekken die gevoelloos geworden zijn voor prikkels van buiten. Melaatsheid van hart. Het zijn dode en gevoelloos geworden harten, soms zelf in staat van ontbinding, als we weer eens 'n rotstreek hebben uitgehaald. Maar pas als je van je blindheid genezen bent, krijg je oog voor de noden van de ander. Pas als je van je doofheid genezen bent, hoor je weer de vragen van de ander. Pas als je genezen bent van je verlamdheid gedraag je je niet meer als een lammeling. Pas als je in het leven niet vatbaar meer bent voor de dood, kun je voor anderen een gids ten leven zijn.

Slechts één van de tien die genezen is, komt terug om Jezus te bedanken. Het is niet zo dat God zozeer om dankbaarheid vraagt. Jezus wil niet moraliseren. Het zwaartepunt van het verhaal ligt in de laatste zin: ’Ga heen, uw geloof heeft u gered!’ Het gaat in het Evangelie blijkbaar om de kracht van zijn geloof. De negen anderen hebben wel het ‘heil’ ontvangen, maar de tiende had naast heil ook de ‘Heiland’ ontmoet. Niet de genezing vormt de kern van het verhaal, maar de overtuiging dat het geloof in de liefde de enige medicijn is die deze wereld weer kerngezond kan maken.

In ons menselijk verkeer mogen alle oneffenheden verdwijnen. We mogen toeleven naar een wereld, waarin mensen niet meer over lijken gaan, een wereld waarin mensen niet meer onder elkaar door hoeven gaan! De weg naar het Rijk Gods is geen vierbaansweg waar mensen elkaar passeren als objecten. Gods weg is een smalle weg, waar botsingen kunnen ontstaan, maar wel de enige weg die leidt naar God en naar elkaar. Het is de weg van Gods liefde, en van die weg mogen we allemaal gebruik maken! En hangend boven de afgrond mogen we genieten van het leven, want als onze tijd gekomen is, is er een God die zegt: ‘laat je maar vallen mensenkind, want ik ben boven je en onder je, voor je en achter je’. In Gods Rijk heeft de ravijn niet het laatste woord, maar wel de brug van alle barmhartigheid. En barmhartigheid betekent dat we de ander die in nood verkeert niet vermijden, hem niet terugduwen in zijn eenzaamheid, maar het contact met hem herstellen zoals Jezus deed,

In de eerste lezing hoorden we over de genezing van de Syriër Naäman. Hij wordt gered zonder dat de profeet Elisa hem aanraakt. Het lijkt wel een genezing ‘op afstand’. Maar Naäman moet wel eerst zevenmaal kopje-onder-gaan in de Jordaan. ’Met de huid van een klein kind, zo gaaf, duikt hij op uit het water’, schrijft de auteur van het boek Koningen zo treffend. Naäman is genezen.

In het evangelie geneest Jezus tien mensen. De tien blijven ook op grote afstand van Jezus staan, die roept: ‘Laat je maar zien aan de priesters’. En onderweg werden ze gereinigd. Bij Elisa had Naäman een bad nodig, bij Jezus gaat het om zijn woord alleen. Daarmee laat Lucas zien dat Jezus groter is dan de profeet Elisa. Zijn woord is al voldoende. En terecht, want Hij is immers, zoals Johannes zegt, ‘het Vleesgeworden Woord’. Maar beiden blijven op een afstand staan. En dat gebeurt niet omdat zowel ze bang zijn voor besmetting, maar om de grootheid van God extra uit te lichten en door hen heen natuurlijk de God van Abraham, Isaak en Jacob. Jezus is groter dan de profeet Elisa. En van de tien keert er maar één terug om Jezus te bedanken. Twee genezingen vandaag, maar is het niet wonderlijk dat het daarbij gaat om de genezing van twee mensen die buiten onze kring vallen, twee vreemdelingen?

© Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken RK Amstelland
Locatie: H.Augustinus