Fiat voluntas tua, sicut in cælo et in terra

Uw wil geschiede, op aarde zoals in de hemel

DAGEN VAN NA-BESTAAN

begraafplaats Buitenveldert De afgelopen week was ik even op de begraafplaats Buitenveldert. Het was er druk. Vanwege Allerzielen waren veel mensen bezig om van het graf van hun geliefde het boomblad te verwijderen. Er werden bloemen neergelegd, de grafstenen schoongemaakt en op de graven werden lichtjes geplaatst. Ik vroeg me toen af: waarom doen we dat eigenlijk? Is het enkel gewoonte? Doen we dat, omdat ánderen niet zullen zeggen: 'Wat ziet dát graf er uit!' Of is het een laatste poging onze geliefde doden niet prijs te geven aan de vergetelheid? Zoals we met foto's doen die we al of niet ingelijst aan de wand hebben hangen. Wat drijft vandaag de levenden naar de doden?

Sinds Allerzielen vorig jaar stierven in onze parochie maar liefst 31 parochianen. De oudste werd 101, de jongste 50. De meesten waren in de tachtig of negentig. De namen van de parochianen van wie we het afgelopen jaar afscheid hebben moeten nemen, hangen op kleine doorzichtige scherfjes in onze gedachteniskapel. In de meeste kerken hangen er kleine kruisjes met de namen van de overledenen. In de Augustinus hebben we scherfjes, met daarop de naam van de overledene, zijn of haar geboortedatum en sterfdatum en een enkele afscheidsregel. De scherfjes brachten de familieleden tijdens het afscheid naar achter om het achter in de gedachteniskapel op te hangen. Eigenlijk een mooi symbool, want de scherfjes daar vormen samen het kruis van Jezus Christus. En daarmee willen we zeggen dat bij de dood een mens wel aan scherven ligt, maar dat zij bij God weer geheeld worden in het kruis van Jezus Christus. Maar in deze Allerzielendienst denken we niet alleen aan hen maar aan al onze overledenen, lang of kort geleden. Maar ook voor al diegenen die hen in verdriet moesten achterlaten.

Bij het noemen van hun namen komt een mens weer tot leven, zien wij iemand voor ons, met huid en haar. Dan zien wij het gezicht van een man, een vrouw, een kind, een vriend of vriendin, een buurman of buurvrouw. Vanmorgen noemen wij hun namen, roepen wij hen, alsof we tegen ze zouden willen zeggen: we zijn jullie niet vergeten! Wij noemen jullie namen, omdat wij jullie niet willen vergeten wie jullie voor ons waren en wat wij aan jullie te danken hebben.

Maar het noemen van hun namen kan ons ook weer verdrietig maken. Want we hebben het over mensen, die we goed hebben gekend, met wie je kon praten, die je aan kon raken, met wie je misschien 'n intiem stuk van je leven deelde, misschien uit wie je zelf het leven hebt ontvangen. Maar dat verdriet mag en is ook goed, want het is de enige brug die ons met onze doden verbindt. Het noemen van hun naam maakt ook onze kwetsbaarheid zichtbaar, want je wordt je bewust van je eigen sterfelijkheid. Want als zij konden sterven, waarom wij niet?

Op Allerzielen, 2 november, komen veel herinneringen weer tot leven, worden verhalen verteld: weet je nog hoe ze wat en wat hij zei? Weet je nog? In onze verhalen en herinneringen komen ze opnieuw tot leven: door het leggen van levende bloemen, door het aansteken van een kaars, door het noemen van hun namen. Over hen hebben wij als pastores gesproken in vaak drukbezochte afscheidsvieringen. Hopelijk in bemoedigende woorden, want over de doden niets dan goeds! Maar als de tranen gedroogd zijn, de kist bedekt met zand of prijsgegeven aan de wind, als de bloemen verwelkt zijn op het graf op bij de urnen, als de laatste bezoeker weg is en iedereen weer terug is in zijn eigen wereld, dan zijn er zoveel wonden die geslagen zijn en een pijn die blijft...

De dood van een mens die je lief is, schopt je leven danig in de war. Waar zijn ze gebleven onze lieve doden? Het antwoord komt langzaam, waar mensen gelouterd zijn, de pijn voorbij, de tranen gedroogd, de moed hervonden. Het groeit waar wij elkaar verhalen vertellen, ter bemoediging, ter herinnering. Zoals het vergaan is met hen, zo zal het ook ons vergaan. Ooit zal op een keer onze eigen naam genoemd worden met Allerzielen. De dood is de grootste verminking die wij in het leven kunnen oplopen. Maar als je je daar niet bij neerlegt is het wonder nog groter. Jezus zegt: 'Ik ben de verrijzenis en het leven. Wie in Mij gelooft zal leven, ook al is hij gestorven.' Zo valt het licht van de verrijzenis - zelfs midden in de nacht - op onze doden. Voor hen is de dood een kleedkamer, waarin de sterfelijke mens wordt afgelegd om zich te bekleden met onsterfelijkheid.

Zoveel overleden parochianen. En de grote menigte dan, de naamlozen ongeteld? De duizenden vluchtelingen die het afgelopen jaar omgekomen zijn in de Middellandse Zee. De 60 miljoenen vluchtelingen op onze aarde, die alles en iedereen moesten verlaten vanwege het oorlogsgeweld. Waar zijn ze gebleven: de kinderen van Auschwitz, vrouwen weggeworpen als oud vuil, mannen gevallen in een oorlog zonder zin? Waar zijn onze dierbaren: soms verdwenen zonder groet, toevertrouwd aan de aarde, weggegeven aan de wind? Maar God kent hun en onze namen. En als je dat niet kunt geloven: spel dan de naam van je lieve dode maar, letter voor letter, aandachtig. Steek een kaars voor hem of haar op, of zwijg samen en laat je tranen gaan.

De dood van een geliefde schopt je leven danig in de war, is vaak het begin van een lange nachtmerrie. Soms zou je het willen uitschreeuwen van verdriet. Soms word je 's morgens wakker en hoop je dat alles niet meer is dan een bange droom. Maar wat blijft is de herinnering die vervaagt, mensen begraven in Gods aarde, as en stof, weggewaaid op de wind. Laatst zei iemand tegen me: ‘Eigenlijk is nabestaan veel moeilijker dan doodgaan". Wat is dat vaak waar! Het leven wijkt, hoe je ook probeert om dat vast te houden. Zelfs je hoofdkussen en je de rand van je ledikant moet je op het laatste moment loslaten. Sterven is vaak een kwestie van een aantal weken, soms een enkele dag, soms een enkel moment. Rouwen duurt maanden, zo niet jaren. Doodgaan gebeurt op een gegeven moment. Als geliefden overlijden, zijn zij voorgoed over hun lijden heen, maar hoe vind je als nabestaande de weg het leven terug?

Dat gebeurt niet in één enkel ogenblik. Daar moet je voor vechten - vaak wanhopig - je moet er in groeien. Je wordt, als je rouwt om een huisgenoot, gedwongen voortaan een bord minder op tafel te zetten. Je kunt je geliefde niet meer aanspreken. De leegte wordt niet automatisch opgevuld. Je kunt pas - na een lange tijd en met tranen in je ogen - langzamerhand ervaren dat er een brug van liefde hangt tussen levenden en de doden. En niet alleen de stervende neemt afscheid - soms zelfs zonder groet - de nabestaanden doen dat ook. Het woord ‘nabestaanden’ is eigenlijk niet helemaal terecht: Wij bestaan niet meer zoals voorheen. Je verliest een stukje van de zin van je bestaan. Soms denk ik: het is goed om mensen te helpen sterven, maar evengoed mensen te helpen nabestaan. Dat wil zeggen: elkaar weer helpen, bijstaan, om de naar het leven terug te vinden.

Het is waar: Nabestaan is inderdaad soms moeilijker dan doodgaan! Maar misschien kunnen, op onze beste ogenblikken, we op de puinhopen van ons bestaan toch de woorden van psalm 23 mee stamelen: ‘Mijn Herder is de Heer. Het zal mij nooit aan iets ontbreken. Al moet ik het duister in van de dood, U bent toch bij me. Onder uw hoede durf ik het aan...’


© Ambro Bakker s.m.a.
Pastoor-deken RK Amstelland
Locatie: H.Augustinus